Vaderlandsche historie. Deel 9
(1753)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXVI.
| |
[pagina 102]
| |
een Leger; doch alzo men 't gevaar hiervan, onlangs, leevendig ondervonden hadt, werdt beslooten, door de eene of de andere belegering, den vyand uit Vlaanderen te trekken, en Oostende, op deeze wyze, te beveiligen. Ga naar margenoot+ De Winter en 't volgende voorjaar werden, voorts, met eenige looze aanslagen, en met het bespieden van elkanders oogmerken gesleetenGa naar voetnoot(o). Den vyfden van Louwmaand, werdt, te Geertruidenberg, ter dood gebragt François de Provence, die, door Grobbendonk en de Jezuiten, bewoogen, om deeze Stad, door verraad, den Aartshertoge in handen te stellen, op vermoeden, gevat wasGa naar voetnoot(p). Op Vlissingen, broeide, by den vyand, ook een looze aanslag, op 't ontdekken van welken, de verraader de handen aan zig zelven geslaagen hadtGa naar voetnoot(q). De Staatsche Ruitery overmeesterde, daarentegen, by verrassing, het Slot Krapoel,Ga naar margenoot+ in 't Land van LimburgGa naar voetnoot(r). Wat laater in Sprokkelmaand, werdt de Ritmeester Kloet, met driehonderd paarden en eenig voetvolk, afgezonden, om het sterke Slot Krakou, in 't Graafschap Meurs, te overweldigen. Doch gekomen omtrent Wagtendonk, overviel hem de bezetting van Straalen, die wel dertig man van zyn volk gevangen nam, eer hy zig in slagorde stellen kon, 't Gelukte hem egter, daarna, | |
[pagina 103]
| |
langs eenen omweg, zynen vyand te onderscheppen en te verslaan. Toen rukte hy naar Krakou, daar men verzuimd hadt, de graft op te byten, en bemagtigde het Slot, zonder moeiteGa naar voetnoot(s), Men bragt, dit voorjaar, ook meer OorlogsschepenGa naar margenoot+ in zee, dan naar gewoonte. De vyandlyke Vrybuiters waren zo stout geworden, dat zy hunne gevangenen omtrent Scheveningen, aan land, durfden zetten, om daar 't losgeld te ontvangen. Doch eenigen van deezen werden, daarna, van gewapende Visschers pinken, aangetast en opgebragt, en moesten hunne stoutheid, met de gewoonlyke straffe, boeten. Om de haven van Duinkerken onbruikbaar te maaken, deedt men 'er, omtrent deezen tyd, eenige schepen met steen in zinken. Doch de inwooners haktenze, by laag water, geduurig, aan stukken, waarna alles, met de ebbe, wederom in zee dreefGa naar voetnoot(t), Eenige Hollandsche Koopvaardyschepen, onder 't geleide van een Oorlogsschip, naar Engeland willende, vervielen onder de vyandlyke galeien, die de meesten veroverden, na dat zy, niet zonder schade, eene wyle tyds, slaags geweest waren met het Oorlogsschip, welk, eindelyk, door den brand, vernield, wasGa naar voetnoot(u). De muitery onder het vyandlyk KrygsvolkGa naar margenoot+ duurde nog, aan verscheiden' oorden. De Waalen, die in de schansen rondsom | |
[pagina 104]
| |
Oostende lagen, hadden hunne Oversten durven aanvallen, kwetsen en doodslaan. En men zag meer in hen over 't hoofd, om dat zy, door de Staatschen werden aangezogt, om van partye te wisselen. Men bewoog hen egter, om zig te laaten verplaatsen, naar WynoksbergenGa naar voetnoot(v). De bezetting van Hamont was in het Steedje en KasteelGa naar margenoot+ van Weerd gelegd, vanwaar zy de Landen van Luik en van Gulik, schandelyk, afliep: zonder dat men, te Brussel, eenige agt sloeg op de klagten, die, deswege, gedaan werden. Het voeden des oorlogs, op kosten van onzydige nabuuren, werdt, schoon men 't der muiterye toeschreef, reeds, sedert lang, voor winst gerekend. De bezettingen van Rynberk en Gelder kwelden, op gelyke wyze, de Ingezetenen des Lands van Kleeve, die, daarenboven, den Staatschen dezelfde brandschattingen betaalen moesten, welken zy den anderen hadden opgebragt: zynde het den onzen om 't even, of de nabuuren den vyand, vrywilliglyk, of uit mistrouwen op eigen kragten, ondersteundenGa naar voetnoot(w). Ga naar margenoot+'t Voorjaar nu ver genoeg verloopen zynde, om een Leger in 't veld te brengen, beslooten de Staaten, gestyfd met nieuwe manschap uit Engeland, met penningen uit Frankryk, en met de inkomsten eener nieuwe belastinge op de schoorsteenen in HollandGa naar voetnoot(x); hunne magt, onder 't beleid van | |
[pagina 105]
| |
Prinse Maurits, te zenden naar den Rynkant, waaromtrent, de kryg begonnen was, met het inneemen van Krakou. De Prins dan, de benden vooruit gezonden hebbende, begeest zig, onder voorwendsel van het Bruiloftsfeest van Graave Lodewyk, die met de Weduwe des Graaven van Broek trouwen zou, by te woonen, naar Arnhem; en, van daar, in alleryl, met ruim honderdGa naar margenoot+ vendelen knegten en dertig kornetten paarden, naar Rynberk. Hier binnen bevonden zig toen omtrent drieduizend man, onder Don Hieronimo Lopez. Men hadt 'er genoegzaamen voorraad van geschut en mondbehoeften. Terwyl Maurits zig verschanste, wierpen die van binnen eenige nieuwe werken op, buiten de graft der Vestinge: eene wyze van verdediging die, sedert het beleg van Bommel, in gebruik kwam. De Waard, voor Rynberk, verlaaten van den vyand, werdt, door Maurits, bezet en versterkt. Voorts slaat hy zyn Leger, aan drie oorden, neder om de Stad. De eerste uitval der belegerden werdt gekeerd, door de Franschen, onder den Heere van Châtilon, die hier eene wonde kreeg. Verscheiden' uitvallen deeden de belegerden daarna; doch zy werden, gemeenlyk, met schade, te rug gedreeven. In deezen stand der zaaken, kreeg men, in't Leger, de tyding van 't beleg van Oostende, werwaards de Ridder Vere, wien 't bevel over de Vesting opgedraagen was, met twintig vendelen Engelschen, werdt afgezonden: 't welk het beleg van Rynberk eene poos vertraagde. | |
[pagina 106]
| |
De Aartshertog hadt den Graave van den Berge wel gelast, het ontzet der Stede te bevorderen; doch deeze hadt dit werk laaten steeken, 't zy dat hy het Staatsche Leger te wel beschanst oordeelde, om het, met hoop van goeden uitslag, aan te tasten; 't zy dat Albertus beter vondt, Maurits voor Rynberk op te houden, tot hy zig van Oostende meester gemaakt zou hebben. De Prins, midlerwyl, den arbeid voor Rynberk voortzettende, bemagtigde, eerlang, de buiten werken, door list en geweld. Daarna, bragt hy de galeryen over de graft, omtrent de Kasselpoorte: en deedt nu denGa naar margenoot+ wal ondergraaven, toen de belegerden, hiervoor bedugt, de Stad opgaven, by verdrag, op den dertigsten van Hooimaand. De belegering was, op den tienden van Zomermaand, aangevangenGa naar voetnoot(y). De Opgezeten van Overyssel trokken het meeste voordeel uit het inneemen van Rynberk; alzo zy, zo lang deeze Plaats in 's vyands magt was, genoodzaakt geweest waren, hem brandschatting te betaalen: 't welkzy nu, terstond, weigerdenGa naar voetnoot(z). Ga naar margenoot+ Voor dat Prins Maurits optrok, met het Leger, nam hy zyne Stad Meurs in. Zy werdt, ten deezen tyde, bezet gehouden door den Hertog van Kleeve, die, na dat de vyand daaruit getrokken was, zig van de Plaats verzekerd hadt, onder voorwendsel, dat het Graafschap, na 't uitsterven | |
[pagina 107]
| |
der erfgenaamen, aan hem, als Leenheer, vervallen was. Doch Maurits beweerde, dat de Vorst, verzuimd hebbende Meurs te beschermen tegen vyandlyke aanvallen, zyn regt, als Leenheer, verbeurd hadt. Immers hy verdreef de Kleessche Haaneveêren, en maakte zig meester van de Stad, op den zevenden van OogstmaandGa naar voetnoot(a). |
|