Vaderlandsche historie. Deel 9
(1753)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXIX.
| |
[pagina 72]
| |
Lodewyk van Nassau bediende zig van deezeGa naar margenoot+ ze gelegenheid, om Wagtendonk te verrassen. De Plaats, gelegen in 't Overkwartier van Gelderland, was, in 't jaar 1588, door Graave Karel van Mansfeld, na een beleg van twee maanden, ingenomen. Nu was een deel der bezettinge op buit uitgegaan. Het overig deel hieldt zorgelooze wagt. Graaf Lodewyk toog, op den tweeentwintigsten van Louwmaand, derwaards, beklom en bemagtigde de Stad ligtelyk. 't Kasteel weerde zig eene poos; doch werdt haast genoodzaakt tot de overgave. Men vondt 'er veel buits, alzo veele huisluiden zig, met hunne beste goederen, derwaards begeven haddenGa naar voetnoot(m). Ga naar margenoot+ Weinige dagen laater, viel 'er, op de Vugter-Heide, by 's Hertogenbosch, een zonderling gevegt voor: daar meer roekeloosheid dan regtschaapen' dapperheid in doorstak. Breauté, een jong edelman uit Normandye in Staaten dienst, twintig Ruiters uit de Kornette van Grobbendonk, binnen 's Hertogenbosch leggende, uitgedaagd hebbende tot een lyfgevegt; vervoegde zig, met gelyk getal Franschen, op de gemelde Heide. Devyandlyke Ruiters waren zwaarst gewapend. Doch 't volk van Breauté hadt de voordeeligste plaats ingenomen. Gerard Abrahamszoom, Lekkerbeetje bygenaamd, voerde Grobbendonks volk aan, en werdt, in den eersten aanval, door Breauté, gedood. Voorts, schoot men zo hevig op elkanderen | |
[pagina 73]
| |
ren, dat de helft van de eene en de andere partye, in weinige oogenblikken, geveld werdt. Toen sloegen de overige Franschen aan 't vlugten, Breauté alleen laatende, die, meer dan eens, van paard gewisseld, en, eenen tyd lang, te voet gevogten hebbende, zig, eindelyk, gevangen gaf. De onzen willen, dat hy 't leeven bedongen hadt; de anderen, dat, voor 't gevegt, beraamd was, dat de overwonnenen niets dan de dood zouden te wagten hebben. Wat hiervan zy; Breauté gevangelyk gevoerd naar 's Hertogenbosch, werdt, door eenigen, uit de Stad afgezonden, onder weg, in koelen bloede, met dertig wonden, vermoord. Hy werdt van de zynen meer beklaagd dan gepreezen, oordeelende men in 't gemeen, dat zyne hittige jeugdigheid hem, in een noodeloos gevaar, gebragt hadt. Ook hieldt men 't onbetaamlyk, dat hy, van adelyken huize zynde, zig in een lyfgevegt hadt willen waagen, met volk, welk, voor 't grootste deel, door 't verraaden van Geertruidenberg, eerloos geworden was. Dit ongelukkig gevegt was, op den vyfden van Sprokkelmaand, voorgevallenGa naar voetnoot(n). Doch 't leedt niet lang, of de StaatschenGa naar margenoot+, ondernamen iet van meerderen nadruk. Ten deezen tyde, waren de bezettingen van Crevecoeur en S. Andries aan 't muiten geslaagen: waaruit Prins Maurits gelegenheid nam, om deeze twee vestingen aan | |
[pagina 74]
| |
te tasten. Hy deedt dan, omtrent den twigsten van Lentemaand, schoon 't nog sterk vroor, een deel volks byeen trekken, te Dordrecht, welk hy, van daar, te schepe, de Maaze op voerde, naar Crevecoeur: welke vesting, binnen drie dagen, aan hem opgegeven werdt. De vyandlyke Ruitery, afgezonden tot versterking der bezettinge, een weinig te laat gekomen zynde, vondt, te 's Hertogenbosch, daar men zeer bang was voor meer krygsvolk, de poorten geslooten, en werdt, door de onzen, daarna,Ga naar margenoot+ aangetast en geslaagenGa naar voetnoot(o). Van Crevecoeur, begaf de Prins zig voor S. Andries, welk, opgeëischt, tot geen verdrag verstaan wilde. De vesting werdt toen, met zes schansen, omringd, door welken, en door eenige andere werken, ook Maurits Leger, tegen aanvallen van buiten, gedekt werdt. OmGa naar margenoot+ de belegerden te verbaazen, dwong hy, midlerwyl, het Huis te Batenburg, door hevig schieten, tot de overgave, op, den agtsten van GrasmaandGa naar voetnoot(p). De schans werdt ook fel begroet, uit grof geschut: waartegen die van binnen, ziekelyk zynde en gebrek hebbende aan verscheiden' behoesten, weinig verzet hadden. 't Vyandlyk Leger onder Velasko, ondertusschen genaderd, vondt de Staatschen zo wel beveiligd, door ondergeloopen' landen en schansen op de toegangen, dat het ontzet hoopeloos was. Tot hiertoe, hadt het hoog water der Ri- | |
[pagina 75]
| |
viere het graaven belet; doch toen de Lente meest verloopen, en de stroom, binnen zyne gewoone oevers, gekeerd was, begonden de delvers, vooral by donkeren nagt en met afgaande maane, sterker te vorderenGa naar voetnoot(q). En men was nu gekomen tot aanGa naar margenoot+ den bedekten weg, wanneer de bezetting, met Prinse Maurits overeenkwam, dat haar honderdvyfentwintigduizend guldens, zynde een deel der soldye, welke de vyand haar schuldig was, betaald zouden worden: waarna zy, sterk twaalf honderd man, onder de Staaten dienst nam, wordende, sedert door den vyand, voor verraaders verklaard en gebannenGa naar voetnoot(r). De Staaten gebooden, by Plakaate, dat niemant deezen knegten het wisselen van partye te verwyten hadt. Ook hebben zy verbitterd, op hunne oude meesters, den Lande, naderhand, treffelyke diensten gedaanGa naar voetnoot(s). 't Koopen van S. Andries, door Prinse Maurits, werdt vergeleeken, met dat van Geertruidenberg, door den Hertoge van Parma. In beide de Plaatsen, hadt wanbetaaling muitery, muitery ontrouw aan zyne partye voortgebragt. De bezetting van S. Andries was egter meer te verschoonen, dan die van Geertruidenberg; alzo die een beleg van twee maanden doorgestaan, en geene hoop altoos op ontzet hadt; daar 't met deeze gantsch anders gelegen geweest wasGa naar voetnoot(t). |
|