Vaderlandsche historie. Deel 8
(1753)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 483]
| |
ren, te bevredigen. De Stad Groningen en de Ommelanden tusschen de Lauwers en de Eems staken nog in de oude tweedragt, die, aangegroeid in den oorlog, en terwyl de Stad de Spaansche zyde hieldt, zo ligt niet was uit te rooijen. De Stad stondt styf op de behoudenis eeniger voorregten, haar, door tusschenspraak van den Hertoge van Parma, schoon niet als eene eeuwigduurende wet, toegestaan. De Ommelanden, daarentegen, gewoon op zig zelven te staan, merkten alle verbindtenis met de Stad aan, als eene inbreuk op hunne vryheid, en dreigden het oude bondgenootschap te breeken: waarby der Stad groot gezag in den Koophandel en in 't stuk der Regtspleeginge over de Ommelanden was toegestaan. Doch dit, oudtyds, vrywilliglyk geschied, hadt nu kragt van Regt bekomen, en 't scheen, in de tegenwoordige omstandigheden, ongeraaden, 't vermogen der bondgenooten, dat door eendragt magt kreeg, te verdeelen, en de banden te breeken, die de Leden verknogt hielden, op welken voet, die ook, eertyds, gelegd mogten zyn. De algemeene Staaten dan, aangezogtGa naar margenoot+ tot het effenen der geschillen, stelden ten dien einde, in den jaare 1595, eerst drieGa naar voetnoot(x), daarna agt of negen regters; welker uitspraak, in Louwmaand deezes jaars, door de algemeene Staaten, bevestigd werdt, en, onder anderen, behelsde ‘dat de Stad en de Ommelanden samen ééne Heerlykheid en Landschap uitmaaken, en, door de gezamenlyke Staaten van Stad en Lande, geregeerd worden zouden. Dat men zaaken van groot ge- | |
[pagina 484]
| |
wigt, in eene algemeene Landschaps Vergadering, zou af handelen: de overigen, door Gemagtigden der Staaten, die ook 't beleid der schattingen, gemeene middelen, heerlyke en geestelyke goederen hebben zouden. In 't stemmen, zou de Stad voorgaan; doch anders geen gezag boven de Ommelanden hebben. Doch de vier regters, Hoofdmannen genaamd, zouden, naar 't oud gebruik, ingevoerd, door de Gelderschen, en gevolgd, door 't Huis van Oostenryk, door den Raad der Stad gekooren worden: de overige regters van de Kamer des Geregts, binnen Groningen, door de Staaten.’ Ten opzigte van den Koophandel, werdt beraamd ‘dat men de waaren, die in de Ommelanden vielen, of gemaakt werden, niet zou mogen uitvoeren, voor datze, in de Stad, ter markt gebragt waren: dat men ook, ten platten lande, geen ander bier dan Groninger zou mogen tappen. Doch uitheemsche waaren mogten uit de Ommelanden vryelyk vervoerd wordenGa naar voetnoot(y). Meer andere punten behelsde deeze Uitspraak, die ons van te weinig belang gescheenen hebben, om 'er breeder over uit te weiden. Wyders, hieldt men zig, sedert, aan de Uitspraak zo stipt niet, of men zag de gedempte twist, daarna, meer dan eens, wederom opborrelen. Het Gewest van Stad en Lande hadt, onlangs, insgelyks, verschil gehad met de andere Vereenigde Gewesten, over zyn aandeel in de gemeene lasten, welk verschil verbleeven zynde aan de uitspraak van | |
[pagina 485]
| |
de Stadhouders, Maurits en Graave Willem Lodewyk; hadden deezen geoordeeld, dat Stad en Lande zestienduizendvyf honderd guldens opbrengen moest, zo dik wils Holland, Zeeland, Utrecht en Friesland, samen tweehonderdduizend guldens opbragtenGa naar voetnoot(z). Holland en Zeeland waren ook wederomGa naar margenoot+ oneenig geworden, over 't hesfen der verlofgelden, 't welk, volgens zeker verdrag, by voorraad gemaakt, voor de helft, in Zeeland geschiedde, van goederen, die, in Holland gelaaden zynde, over de Zeeuwsche stroomen, werden uitgevoerd. Maar dit verdrag hadden de Hollanders onlangs opgezeid, zig beroepende op een Plakaat der algemeene Staaten, inhoudende, dat het verlofgeld betaald moest worden, ter plaatse, daar de goederen gelaaden werden. Voorts, werden de voorige beschuldigingen van de oogluikingen der Zeeuwen, omtrent het verkorten der verlofgelden, wederom opgehaald. De Zeeuwen, daarentegen, verweeten den Hollanderen hunne begeerlykheid; om welke te bedekken, zy zig van 's Lands Plakaaten bedienden. De onderlinge hevigheid vast groeiende, werden, met dit, ook andere geschillen gemengd, die zo hoog liepen, dat Zeeland, eindelyk, weigerde, te draagen in de gemeene lasten. Andere gewesten volgden dit voorbeeld, welk gevaarlyke gevolgen gehad zou hebben, was men niet, na veel haspelens, overeengekomen, om Zeeland eenige byzondere voordeelen te laaten genieten, en, in | |
[pagina 486]
| |
het overige, 't gezag der algemeene Staaten, over 't regelen van den ophet der Verlosgelden, ongekrenkt te laatenGa naar voetnoot(a). De Koningin van Engeland zelve hadt zig gemoeid met deezen twist, en de Staaten van Holland, tot eendragt met de Zeeuwen, vermaandGa naar voetnoot(b). |
|