Vaderlandsche historie. Deel 8
(1753)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXII. De Koning van Poolen raadt de Staaten tot vrede met Spanje.Doch terwyl men, van onzen kant, den kryg inzonderheid te lande zogt voort te zetten, waren verscheiden Mogendheden in de weer, om de Vereenigde Staaten te dringen tot vrede met Spanje. Sigismond de III, Koning van Poolen, zondt, ten deezen einde, een Gezant herwaards, die, op den eenentwintigsten van Hooimaand, gehoor kreeg, in de Vergadering der algemeene Staaten Hy deedt zyn voorstel in 't Latyn, en, nadat hy breed hadt uitgeweid, over de pligten der onderdaanen omtrent hunne Vorsten, dreigde hy den Vereenigden gewesten eenen gewissen ondergang, door de magt van 't Huis van Oostenryk, zo zy niet, by tyds, schuld bekenden, en hunnen zoen zogten by Filips, wiens | |
[pagina 478]
| |
goedertierenheid en trouw hy hemelhoog verhief: waartoe de Koning, zyn meester, hunGa naar margenoot+ zyne bemiddeling aanboodt. De algemeene Staaten antwoordden hem, na eenig beraad, ‘dat de kryg, dien zy tegen Spanje voerden, regtvaardig, en de vrede vol gevaar was, waarom zy, voorals nog, tot geene handeling, verstaan konden.’ En wanneer de Gezant hen, hiertoe, op nieuws, sterk drong, niet zonder bedreiging, dat de Koophandel op Poolen gestremd stondt te worden, zo zy langer weigerig bleeven, schroomden hunne Gemagtigden niet, te kennen te geeven, dat, indien Poolen goedvinden kon, 't Regt der volken te schenden; zy zo wel de vrugten van dit Koningkryk, als dit Ryk hun geld, zouden konnen ontbeeren. Met welk bescheid, verzeld van heusche brieven aan de Poolsche Majesteit, de Gezant werdt afgevaardigdGa naar voetnoot(p). Ga naar margenoot+ De Keizer, de Duitsche Vorsten en verscheiden' Steden des Ryks hadden ook vrygeleide verzogt voor een aanzienlyk gezantschap: en als de Staaten zig daarvan beleefdelyk ontschuldigd hadden, Karel Nutzel afgezonden, met brieven, waarby zy zig beklaagden ‘over de weinige eerbiedenis, die men hier den Ryke toedroeg, weigerende men, den ouden Duitschen Bondgenooten, vrienden en weldoeneren, 't gene zelfs den vyanden plagt toegestaan te worden. 't Welk te vreemder scheen, om dat de gezanten niet slegts last hebben zouden, om van vrede te handelen; maar ook van andere zaaken, de | |
[pagina 479]
| |
welvaart der Vereenigde Gewesten niet minder betreffende, dan die des Duitschen Ryks:’ door welke zaaken, zo Nutzel voorgaf, het vernieuwen der oude verbindtenissen verstaan werdt. Voorts dreigden ook de Duitsche Brieven, dat niemant de Majesteit des Ryks ongestraft bespotten zou. De Staaten antwoordden, schriftelyk ‘dat eerbiedenis tot het Duitsche Ryk alleen hen tot het doen der gemelde waarschuwing bewoogen hadt, op dat men de moeite spaaren zou van het zenden eens Gezantschaps, welk toch vrugteloos zou zyn: alzo niemant beter kennis hadt van hunne zaaken, dan zy zelven.’ Voorts, vaststellende, dat het Duitsch Gezantschap, zo 't komen mogt, ook over 't stroopen op den bodem des Ryks klaagen zou, verschoondenze dit, met de oude redenen, het regt en de noodzaakelykheid des oorlogs, en diergelyk bedryf der Spanjaarden: waarby zy nog voegden ‘dat zy nu meer hoop hadden dan immer, om de ongebondenheid der knegten te konnen beteugelen, alzo zy, ten deezen einde, hunne soldy, nog onlangs, verhoogd haddenGa naar voetnoot(q).’ De Koning van Deenemarke zondt, wat laater,Ga naar margenoot+ een Gezantschap herwaards, welk de Staaten, insgelyks, tot vrede kwam vermaanen. Hem was zo veel gelegen aan den Koophandel op Spanje, dat hy, meent men, Filips deezen dienst niet hadt durven weigeren, schoon 't verschil in den Godsdienst anders maakte, dat hy den Spanjaarden niet veel goeds toe- | |
[pagina 480]
| |
vertrouwde. De Staaten, uit de minzaame wyze, waarop de Deenen hun de vrede aanpreezen, ligtelyk konnende opmaaken, dat zy, van deezen kant, geenen sterken aandrang te wagten zouden hebbenGa naar voetnoot(r), vonden raadzaam,Ga naar margenoot+ hun de omstandigste opening te doen van de redenen, waarom zy, voorals nog, alle Vredehandeling verwierpen. En opgehaald hebbende ‘hoe zy, met Frankryk en Engeland verbonden, aan Prinse Maurits ten hoogsten verpligt zynde, geene byzondere vrede konden aangaan; vertoonden zy, door welken nood, zy, tot het opneemen der wapenen, gedrongen waren, en hoe dik wils men, vrugteloos, gehandeld hadt van vrede; die Spanje in schyn aanboodt, om de Vereenigde Gewesten gehaat te maaken by uitheemsche Mogendheden, of om, zo hyze verwierf, zyne magt te keeren tegen anderen, die met hem in Godsdienst verschilden, zynde den Spanjaarden in den mond bestorven, dat men ketters met ketters dempen moest: onder welke schandelyke benaaming, zy zo wel die van de Augsburgsche belydenisGa naar margenoot+ als de Hervormden verstonden.’ Voorts was, in hun antwoord, aanmerkelyk, dat zy van de tegenwoordige Regeeringe spraken, als bestondt dezelve nog, gelyk ten tyde der Vorsten, in eene alleenheersching, bepaald door 's Lands wetten en gewoonten: 't zy datze 't stuk waarlyk dus begreepen, of, gelyk sommigen meenenGa naar voetnoot(s), zo spraken, enkelyk om zig te voegen naar de Deenen, onder welken | |
[pagina 481]
| |
eene bepaalde alleenheersching plaats hadt: ‘De Nederlanders waren, zeidenze, nooit dienstbaar geweest dan aan de wetten, aan welken ook de Vorsten onderworpen waren. De Vorstelyke Regeering was wel, van de ouders, afgedaald op de kinders; doch nooit hadden de Vorsten onbepaald gebied gevoerd. Vorst en volk waren elkanderen trouw gebleeven, tot dat Filips, zynen eed en Goddelyke en menschelyke wetten met voeten treedende, de onderzaaten genoodzaakt hadt, de wapenen aan te neemen, tot hunne eigene bescherming: 't welk egter, niet los en verwardelyk, maar onder 't wys beleid des Prinsen van Oranje geschied was. Filips, daarna aangezogt, door Koningen zelven, om zig met de Nederlanders te laaten bevredigen, en onvermurwbaar gebleeven zynde, was, 't gene, zelfs by volken, die onder Koningen leefden, niet ongemeen was, openlyk afgezwooren. Eenigen waren toen te raade geworden, 't hoog bewind der Regeeringe op te draagen aan den Broeder des Konings van Frankryk. Anderen hadden Oranje verkooren: onder wiens Regeering, zy gebleeven waren, tot dat hem de schelmery der Spanjaarden van 't leeven beroofd hadt. Toen hadden zy Maurits tot zynen opvolger in de Regeering verklaard; die nu, ondersteund door het bondgenootschap van magtige Koningen, de grenzen, door de wapenen, uitbreiddeGa naar voetnoot(t).’ Hoe weinig verzagting 'er, wyders, in 't stuk van den Gods- | |
[pagina 482]
| |
dienst te wagten ware, werdt, met een verschGa naar margenoot+ voorbeeld, beweezen. Anneke van den Hove, Dienstmaagd te Brussel, was, onlangs, aldaar, om de standvastige belydenis van der Hervormden of Doopsgezinden Leere, leevende in de aarde gedolven, niet zonder kennis van den Kardinaal-Aartshertoge, die, zo men wil, gezeid hadt, dat men haar, naar de Plakaaten, hadt te handelen. Haar omkomen verdient te meer gedagt te worden, om dat men niet vindt, dat 'er, na haar, iemant, om den Godsdienst, in de Spaansche Nederlanden, ter dood gebragt is. Midlerwyl, bedienden de Staaten der Vereenigde Gewesten zig van haar voorbeeld, om hunne afkeerigheid van de Vredehandeling, binnens Lands en by uitheemschen, te billykenGa naar voetnoot(u). De Poolsche en Deensche Gezanten vertrokken, van hier, naar Engeland, met last, om by de Koninginne te bewerken, dat de handel der twee Ryken op Spanje onbelemmerd bleeve van de Engelschen. Doch Elizabet weigerde hun dit rondelyk. In den Haage was het hun, daarentegen, uitdrukkelyk, vergundGa naar voetnoot(v). De Hollanders, in 't byzonder, begreepen, dat men allen anderen volken het regt laaten moest, om mondbehoeften naar 't westen te voeren; waarvan zy zelven hun werk maakten, als 't hun niet scherpelyk verbooden werdtGa naar voetnoot(w). |
|