Vaderlandsche historie. Deel 8
(1753)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXX. Gelegenheid tot gelukkiger onderneemingen van Prinse Maurits.Doch in den nazomer, keerde de kans: waartoe 't langduurig beleg van Amiens aanleiding gaf. De Kardinaal-Aartshertog, voorhebbende deeze Stad te ontzetten, hadt zyn Leger, uit Brabant, derwaards gevoerd, en den onzen 't veld vry gelaaten. Van deeze gelegenheid besloot men zig te bedienen. Prins Maurits, Graaf Willem Lodewyk en de Raad van Staate, welken de Gewesten 't beleid van den voorgenomen krygstogt overgelaaten hadden, vonden raadzaam, de | |
[pagina 468]
| |
Spaanschen te verdryven uit Overyssel en 't Graafschap Zutfen, daar zy nog eenige weinige Plaatsen inhadden: waarna de zetel des krygs zou verplaatst zyn, aan de linkerzyde des Rynsstrooms, en de regteroever bevryd van 't opbrengen van brandschattingen aan den vyand. Doch hiertoe was dienstig, dat men zig, vooraf, verzekerde van de Plaatsen, daar de vyand, zo hy, verdreeven zynde, te rug wilde, of zo hy te raade werdt Amiens te verlaaten, over den Ryn zou konnen trekken: waardoor, te gelyk, de handel op Duitschland zou beveiligd zyn. De Prins dan, verzeld van zynen jongen Broeder, Henrik Fredrik, die nu van de Hooge Schoole te Leiden gekomen was; en van de voornaamste Legerhoofden, begeeft zig, in den aanvang van Oogstmaand, naar 's Graavenwaard, waaromtrent, een Leger van zevenduizend knegten en twaalfhonderd paarden verzameld was, welk, terstond, met ponten, over den Ryn, en met eene schipbrug, over de Waale, gezet zynde, langs den linkeroever der eerstgemelde Riviere, opwaards trok. Ga naar margenoot+ Prins Maurits, de Stad en 't Kasteel Alfen, in 't voorby trekken, by verdrag, hebbende ingenomenGa naar voetnoot(x), deedt, nog dien zelfden avond,Ga naar margenoot+ Rynberk berennen. Daarna verzekerde hy zig van een Eilandje of Waard, voor de Stad, in den Ryn leggende, besluitende, voorts, de toegangen naar de Plaats, die van allen voorraad, en bovenal van geschut, rykelyk voorzien was. Terwyl men aan de loopgraaven arbeidde, werdt Lodewyk van | |
[pagina 469]
| |
Nassau, uit de Stad, met een' kogel, in de dye, getroffen; terwyl een andere door 's Prinsen tent vloog, niet zonder zyn merkelyk gevaar. Het regenagtig jaargetyde vertraagde het werk aan de loopgraaven. Toen dezelven, eindelyk, voltooid waren, werdt de graft gevuld, de Stad beschooten, en een en andermaal opgeëischt: 't welk, voor de tweede reize, zo scherp geschiedde, dat den belegerden de moed ontzonk, en de Stad, by verdrag, overging, op den negentiendenGa naar margenoot+ van OogstmaandGa naar voetnoot(y). De Aartsbisschop van Keulen zondt, terstond, een Gezantschap aan Prinse Maurits, en in den aanvang des volgenden jaars, aan de algemeene Staaten, verzoekende de herlevering van Rynberk, als onzydig zynde, en onder zyn gebied behoorende. Doch men hadt geene ooren naar dit verzoek. De Staaten antwoordden, egter, heuschelyk ‘dat, schoon al, wat de vyand bezeten hadt, hun, naar het regt des oorlogs, scheen toe te komen; zy egter de Stad den Aartsbisschop inruimen zouden, ware hy magtig dezelve te beschermen. Maar nu hyze overliet aan de eerste begeerte des Spanjaards, en hierdoor een gedeelte der Vereenigde Gewesten bloot stelde voor de vyandlyke strooperyen, kwam het hun niet gelegen, de Plaats, voorals nog, te ruimen. Zy wildenze, veel liever, nog eenen tyd lang, tegen den Spanjaard, beschermen, of, zo men wilde, tegen hunne gemaakte kosten, in | |
[pagina 470]
| |
den voorigen kryg, te pande houden. De tol, dien de Aartsbisschop, in de Stad, plagt te doen heffen, zou men hem laaten gewordenGa naar voetnoot(z).’ Met welk antwoord, de Keulsche Gezanten, voor dien tyd, werden afgeweezen. Voorts, schreeven de Staaten aan de Vorsten van Brandenburg en Nieuwburg ‘dat zy hun den weg naar Kleeve, liever met de daad dan met woorden, hadden willen baanen, hun, voor 't overige, bevolen laatende 't waarneemen van den bekwaamen tyd, om hun regt te verzekerenGa naar voetnoot(a).’ Ga naar margenoot+ Maar Maurits, eerst in beraad gelegd hebbende, of hy, na 't veroveren van Rynberk, Grol zou aantasten, kwam, op den negenentwintigsten, met het Leger, voor Meurs, een weinig boven Rynberk, landwaards in, gelegen, en, nevens het sterk Kasteel, voor omtrent elf jaaren, ingenomen door de Spanjaards, die 't nog bezet hielden. Graaf Herman van den Berge, 's Konings Stadhouder in Gelderland, hadt de bezetting onlangs vermeerderd, onder anderen, ten deezen einde, verlaatende de Kamille-Schans hieromtrent, die Maurits, naderhand, slegten deedt. Voor Meurs, legerde hy zig, aan twee zyden, viel terstond aan 't maaken van loopgraaven, en, op den derden dag, aan 't vullen der grafte, op drie plaatsen. De bevelhebber der Vesting, Andreas de Miranda, wagtte egter den storm niet af; maar gafze over, by eerlyk verdrag, op den twaalfden van Herfst- | |
[pagina 471]
| |
maandGa naar voetnoot(b). De Stad en het Graafschap Meurs was, door de Graavinne Weduwe van Nieuwenaar en Meurs, reeds in 't jaar 1594, aan Prinse Maurits afgestaan: welke afstand, in Sprokkel- en Zomermaand des jaars 1598, in den Haage, en te Delft, daar zy toen haar verblyf hadt, bekragtigd werdtGa naar voetnoot(c). Kort na 't inneemen van Meurs, ontvingGa naar margenoot+ men, in't Leger, berigt, dat Graaf Fredrik van den Berge, met de bezettingen van Lingen en andere Plaatsen, eenen inval in de Zevenwolden gedaan, verscheiden' hoeven afgebrand, en eenigen buit bekomen hadt. Het afzyn van 't Friesch Krygsvolk, welk het Leger volgde, hadt hem, hiertoe, gelegenheid gegeven. Maurits besloot, hierom, te eerder, over den Ryn te trekken, en den vyand nader te komenGa naar voetnoot(d).Ga naar margenoot+ Des doet hy, by Orsoi, eene schipbrug leggen, en voert 'er 't Leger over, het zelve, op den elfden van Herfstmaand, nederslaande voor Grol, daar agthonderd knegten en drie Kornetten ruiters, onder Graave Jan van Styrum, binnen lagen. Naarstig deedt de Prins aan de verschansingen en loopgraaven arbeiden: ook, eerlang, het water der grafte aftappen, in welken arbeid, de uitvallen der belegerden hem egter dikwils belemmerden. Doch de Prins, de Plaats hebbende doen beschieten, met gloeiende kogels, waardoor wel zestig huizen in brand raakten, en daarna vierentwintig stukken geplant heb- | |
[pagina 472]
| |
bende tegen den wal, bewoog die van binnenGa naar margenoot+ tot de overgave, op den zevenentwintigsten van Herfstmaand. De bezetting beloofde, binnen drie maanden, geene wapenen, aan deeze zyde van de Maaze, te zullen voerenGa naar voetnoot(e). Ga naar margenoot+ Van Grol, toog de Prins naar Breêvoort, eene Plaats, gehouden voor zeer sterk van gelegenheid, als zynde omringd van moerassen, en werwaards men geenen toegang hadt, dan, langs eenen dyk, die door de Stad liep, en, langs een smal voetpad. Maurits, Breêvoort opgeëischt, en moedig bescheid bekomen hebbende, naderde de Plaats, van drie kanten, ten wedereinde van den dyk, en over den weeken grond, die, met ongelooflyken arbeid, gestevigd werdt: waarna hy eene hoogte inkreeg, op welke twintig stukken geplant konden worden. In agt dagen tyds, was hy, tot aan de graft genaderd; doch zag geen kans, omze droog te maaken, alzo zy, door den regen en de wellen, die de grond opgaf, geduurig wederom gevuld werdt. De soldaat, heet op roof, jookte vast naar den storm, zynen mond maakende op het plonderen der vestinge. 't Geschut hadt nu reeds geweldige breuken gemaakt in de muuren, wanneer de belegeraars eene kurkbrugGa naar voetnoot(3), toegesteld door de bootsgezellen, in de graft wierpen, en, over dezelve, den wal naderden en beklommen,Ga naar margenoot+ met zo veele felheid en aandrang, | |
[pagina 473]
| |
dat de belegerden, allen moed tevens zakken laatende, de hoeden om hooge staken, ten teken dat zy begeerden te verdraagen. Doch hiertoe scheen 't nu te laat. Zeventig omtrent werden 'er, in den eersten aanval, afgemaakt, de overigen gedreeven naar 't Kasteel, welk, terstond hierna, by verdrag, opgegeven werdt. Doch de Prins bedong eene somme gelds voor 't Krygsvolk, welke den Stedelingen egter, naderhand, kwytgescholden werdt. De Bevelhebber, Damiaan Gardot, zig gehaat gemaakt hebbende by de Burgerye, werdt, door Maurits, eerst, met de dood gedreigd; doch verwierf, daarna, door smeeken, het leeven. 't Veroveren van Breêvoort was voorgevallen, op den negenden van WynmaandGa naar voetnoot(f). Eenigen tyd te vooren, hadt Maurits Goor, dat door de Spaanschen verlaaten was, doen bezettenGa naar voetnoot(g). Het Leger hadt, te Breêvoort, maar weinigeGa naar margenoot+ dagen uitgerust, toen de Prins het deedt voorttrekken naar Overyssel: een togt, die, in dit jaargetyde, langs glibberige wegen, ongelyk veel moeilyker was, dan het veroveren der Plaatsen, die de Spaanschen hier nog inhielden. Enschede, verlaaten van eenGa naar margenoot+ gedeelte zyner bezettinge, welk de Prins, onder weg, geslaagen hadt, werdt, zo dra overgegeven als opgeëischt, op den agttienden van Wynmaand. Ootmarsum volgde, drie dagen laater; na dat 'er 't geschut, op den twintigsten, voor gebragt was. Ondertusschen, was Oldenzeel ook opgeëischt, en, op 't ont- | |
[pagina 474]
| |
vangen van weigerend bescheid, hevig beschooten: waarna de Stad zig, den twee-entwintigsten, opgaf. Enschede en Ootmarsum werden, sedert, ontmanteldGa naar voetnoot(h). Ga naar margenoot+ Toen wendde de Prins het oog naar Lingen, gelegen over den Eemsstroom. De Stad en het Graafschap waren, weleer, door Karel den V, dieze, in den Duitschen oorlog des jaars 1546, op den Graave van Tekelenburg, veroverd hadtGa naar voetnoot(i), aan Maximiliaan, Graave van Buuren, ter leen gegeven: doch de Keizer hadt zig, na 's Graaven afsterven zonder zoonen, dit leen wederom toegeëigend: 't bewind over het zelve opdraagende aan den Stadhouder van FrieslandGa naar voetnoot(k). Willem, Prins van Oranje, die met 's Graaven Erfdogter gehuwd geweest was, oordeelde regt te hebben op Lingen, en schonk het zig zelve, by Brieven, op den naam van Koning Filips, in den jaare 1578, gegeven: waarby hy zig verbondt, het van Overyssel ter leen te zullen houden, en 'er zyner Dogter, Katharina Belgica, drieduizend guldens, jaarlyks, uit te zullen betaalenGa naar voetnoot(l). Sedert was Lingen, door de Spaanschen, ingenomen. En Graaf Fredrik van den Berge was 'er, onlangs, binnen getrokken, met het puik der Spaansche knegten in deezen oord. Maurits, Lingen aanmerkende als zyn erfgoed, vertoonde zig, na 't overtrekken van de Dinkel, en daarna van den Eemsstroom, op den agtentwintigsten | |
[pagina 475]
| |
van Wynmaand, regt voor de Stad: uit welke, in 't eerst, hevig, geschooten werdt. De Prins hadt, om weg te spoeden, alleenlyk, eenige ligte stukken geschuts met zig gevoerd, en belast, de zwaaren, door den mond van de Eems, te schepe, aan te brengen. Dit vertraagde 't beleg eenige dagen. Doch zo dra 't grof geschut in 't Leger aangekomen was, werdt al 't geweld van het zelve gekeerd tegen 't Kasteel. Veel moeite hadt men met het afleiden en vullen der grafte; doch toen dit werk, eindelyk, volbragt was, werdt het Kasteel en de Stad opgeëischt. Graaf Fredrik van denGa naar margenoot+ Berge, bevel ontvangen hebbende van den Kardinaal-Aartshertoge, om zig zelven en zyn volk te spaaren, tot betere gelegenheid, gaf de vesting over, op den twaalfden van SlagtmaandGa naar voetnoot(m). Met de verovering van Lingen, maakte Maurits een einde van den tegenwoordigen veldtogt, waarin hy zig van verscheiden' stroomen verzekerd, en eene ruime streek Lands van de vyandlyke brandschattingen verlost hadt. Zyn volk betrok, terstond hierna, de winterlegeringen. Hy zelf keerde naar den Haage, daar hy, met meer dan gemeene toejuichingen, verwelkomd werdt. |
|