Vaderlandsche historie. Deel 8
(1753)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXVIII. Pieter de Ryke, vertoonende den eersten Edele in Zeeland, sterft.Het afsterven van Pieter de Ryke, die den staat van eersten Edele, in Zeeland, bekleed hadt, en, in Sprokkelmaand, overleeden wasGa naar voetnoot(s), gaf, dit jaar, aanleiding tot een | |
[pagina 454]
| |
geschil, tusschen de Zeeuwsche Staaten en Prinse Maurits, welk, in laater' tyden, gewigtige gevolgen gehad heeft. Om den aart van dit geschil wel te verstaan, moeten wy de zaaken van wat hooger ophaalen. Ga naar margenoot+ Lang voor den aanvang der Nederlandsche beroerten, bestonden de Staaten van Zeeland uit drie Leden, den Abt der Lieve Vrouwen-Abtdye te Middelburg, de Ridderschap en Edelen des Lands, en de vyf goede Steden, Middelburg, Zierikzee, Reimerswaale, Goes en Thoolen. Deeze drie Leden bragten meer niet dan drie stemmen ter Staatsvergaderinge uit; waarvan de Abt de eerste hadt, de Edelen de tweede, en de Steden met elkanderen de derde. Sommigen willen, dat de Staatsvergaderingen, in overoude tyden, alleen uit de Edelen en Steden bestonden, en dat de Abt, met den aanwas zyner goederen, een der breedste geërfden van Zeeland geworden zynde, eerst in laater' tyd, op dezelven, toegelaaten werdt: wanneer men hem, als een' geestelyke, de eerste stem, eershalve, zou hebben opgedraagenGa naar voetnoot(t). Doch hiervan is my geen duidelyk blyk voorgekomen: en nog minder van de wyze, waarop men, zonder den Abt, ter Staatsvergaderinge, stemde. Veel waarschynlyker is 't my, dat 'er, in overoude tyden, zelden of nooit, byzondereStaatsvergaderingen gehouden zyn, in Zeeland: naderhand, ook niet afzonderlyk, dan over Beden; en dat toen de Abt reeds aanziens en goederen genoeg | |
[pagina 455]
| |
verkreegen hadt, om, nevens de Edelen en Steden, zitting en stem te hebben ter Dagvaart. Ten tyde van Karel den V, muntte, onder de Zeeuwsche Edelen, uit, in aanzienlyke titels en Ampten, Maximiliaan van Bourgondie, Heer van Beveren enz. Hy was Markgraaf van Veere en Vlissingen, Stadhouder van Holland en Zeeland, en Admiraal-GeneraalGa naar voetnoot(u). Deeze, om zyne uitsteekendheid te doen kennen, nam den titel van eersten Edele aan, gelyk hy waarlyk was, hieldt den voorrang boven de andere Edelen ter Dagvaart, en beschikte veele zaaken, naar zyn welgevallen: waarmede hem de andere Edelen, om zyn aanzien ten Hove, en de diensten, die hy hun doen kon, doorgaans, beworden lieten. Hy, in 't jaar 1558, overleeden zyndeGa naar voetnoot(v), werdt zyn boedel bezwaard gevonden met zo veele schulden, dat zyner Zusters Zoon, Maximiliaan, tweede Zoon van Jan de Hennin, Heere van Bossu, dien hy tot erfgenaam verklaard hadtGa naar voetnoot(w), niet aan de erfenis geraaken kon. Wy hebben reeds, by eene andere gelegenheid, gemeld, hoe eenigen zyner goederen, met naame het Markgraafschap van Veere en Vlissingen, naderhand, openlyk verkogt, en in handen van Willem, Prinse van Oranje, gekomen zynGa naar voetnoot(x). Met de dood nu van Heere Maximiliaan, en ter oorzaake van den verwarden | |
[pagina 456]
| |
staat zyns boedels, was de titel van eersten Edele verdweenen; dien niemant zig aanmaatigde, tot dat Prins Willem, als Voogd van zynen Zoon, den jongen Graaf van Buuren, wien de Heerlykheid van S. Maartensdyk in 't Eiland Thoolen, van zyne Moeder, aanbestorven was, zig als den aanzienlyksten of eersten Edele van Zeeland begon aan te merken, en, op den twaalfden van Wynmaand des jaars 1562, Filibert van Serooskerke en Adolf van Borselen, Zeeuwsche Edelen, last gaf, om den persoon zyns Zoons, als eersten Edele, ter Dagvaarten van Zeeland, te verbeelden: den eersten, naar 't schynt, met opzigt op Zeeland Bewester-Schelde; den tweeden, met opzigt op Zeeland Beooster-Schelde. Ten zelfden tyde, magtigde hy Pieter Haak, Baljuw van Middelburg, Filibert van Serooskerke en Jaques van Heerenthout, tot het hooren en sluiten van 's Lands Rekeningen Bewester-Schelde, en Adolf van Haamstede, Joos van de Werve en Adolf van Borselen, ten zelfde einde, Beooster-ScheldeGa naar voetnoot(y). De bezorgers des boedels van Heere Maximiliaan kantten zig hier wel tegen, beweerende, dat de titel van eersten Edele tot het Markgraafschap van Veere en Vlissingen behoorde; doch de Prins, gestyfd door de Landvoogdesse Margareet, bleef in 't bezit der nieuwe waardigheidGa naar voetnoot(z). Het Markgraafschap van Veere en Vlissingen, daarna, in 't jaar 1567, voor den grooten Raad te | |
[pagina 457]
| |
Mechelen, te koop geveild, en door den Koning van Spanje genaast zynde, oordeelde deeze, te gelyk, in het bezit der waardigheid van eersten Edele geraakt te zyn, en stelde Adolf van Bourgondie, Heer van Wakkene-Kapelle, aan, om zynen Persoon en het lighaam der Steden Veere en Vlissingen, in de Staaten van Zeeland, te vertoonenGa naar voetnoot(a). Dit duurde tot na den aanvang der Nederlandsche beroerten, en het omslaan van Vlissingen en Veere. De Heer van Wakkene-Kapelle week toen ten Lande uit, en Prins Willem stelde, na dat gantsch Zeeland zyne zyde gekooren hadt, Christoffel Roels, Pensionaris van Zeeland, aan, om den persoon zyns Zoons, als Heer van S. Maartensdyk en eersten Edele te verbeelden, op ééne der eerste Dagvaarten na 't omslaan van alle de Zeeuwsche Steden; die in Grasmaand des jaars 1578 gehouden werdtGa naar voetnoot(b). Midlerwyl, was 'er merkelyke verandering gekomen, in de wyze van stemmen ter Staatsvergaderinge. De Abt was 'er geen Lid meer van: veele Edelen bleeven, insgelyks, agter. De Gemagtigde van den eersten Edele bekleedde, veeltyds, de plaats des gantschen AdelsGa naar voetnoot(2). De Steden Vlis- | |
[pagina 458]
| |
singen en Veere hadden, by Oktroi van den Prinse van Oranje, het regt verkreegen, om, in plaatse van den Abt, ter Dagvaart, te verschynenGa naar voetnoot(c). Zo men dan nu maar drie stemmen gehad hadt, gelyk voor deezen; zou zyne Doorlugtigheid de eerste, de Steden Vlissingen en Veere, die veel aan den Prinse verschuldigd waren; als gekomen in de plaatse van den Abt, eene andere, en alle de overige goede Steden alleenlyk de derde stem gehad hebben: 't welk deezen ongeraaden dagt. Om evenwel niet gereedelyk en geheellyk te wyken van de oude gewoonte, sloeg men voor, dat, houdende den eersten Edele de eerste stem, Middelburg en Zierikzee de tweede, en Reimerswaale, Goes, Thoolen, Vlissingen en Veere de derde hebben zouden: of anders, Middelburg, Vlissingen en Veere, als Steden van het zelfde Eiland, de tweede, en Zierikzee, Reimerswaale, Goes en Thoolen de derde. Doch beide deeze voorslagen werden verworpenGa naar voetnoot(d): waarom men de stemmen, van den eersten Edele eerst, en daarna van de Steden, eene voor eene, in haaren rang, opnam; zo dat 'er geene drie, gelyk van ouds, maar agt stemmen waren, of liever zeven, alzo Reimerswaale, grootendeels van 't zeewater ingezwolgen, geene Gemagtigden meer ter Dagvaart zondt. Maar in Bloeimaand des | |
[pagina 459]
| |
jaars 1579, zogt Jonkheer Arend van Dorp, die, toen, wegens den Graave van Buuren, als Heer van S. Maartensdyk, ter Dagvaart verscheen, de stemmen wederom tot drie te brengenGa naar voetnoot(e). Doch Middelburg, Zierikzee, Goes en Thoolen kanteden zig hier ernstelyk tegen, leverden een Vertoog over aan den Prinse, te Antwerpen, en verzogten, daarby ‘dat 'er, gelyk sedert eenigen tyd, agt stemmen blyven mogten, immers geduurende den oorlog: na 't eindigen van welken, men de zaaken, naar behooren, zou konnen herschikkenGa naar voetnoot(f).’ De Prins, bespeurende, dat 'er geene besluiten ter Dagvaart genomen zouden worden, zo lang 't stuk van 't stemmen hangen bleef, was den vier Steden gedeeltelyk te wille, beveelende ‘dat 'er, geduurende den oorlog, agt stemmen zyn zouden, te weeten van de Edelen, en van de Steden, Middelburg, Zierikzee, Reimerswaale, Goes, Thoolen, Vlissingen en Veere, in haaren rang; doch na 't sluiten van de vrede maar drie, eene voor de Edelen, de tweede voor de vyf goede Steden, en de derde voor Vlissingen en VeereGa naar voetnoot(g).’ Men heeft zig egter aan deeze orde niet gehouden, en, ook na 't eindigen van den oorlog, gelyk te vooren, Stad voor Stad, gestemd. Na van Dorp, bekleedde Pieter de Ryke de plaats des Graa- | |
[pagina 460]
| |
ven van Buuren, als Heer van S. Maartensdyk. Prins Willem, die hem aangesteld hadt, gaf hem geenen nieuwen last, schoon hy, in 't jaar 1581, het Markgraafschap van Veere en Vlissingen, in 't openbaar, gekogt hadtGa naar voetnoot(h), met het Regt, om, uit hoofde van van dit Markgraafschap, den staat van eersten Edele te bekleeden. Prins Maurits zelf, alhoewel, na zyns Vaders dood, tot Markgraaf ingehuldigdGa naar voetnoot(i), liet de Ryke dienen, op zynen voorgaanden last. De Graaf van Buuren, Heer van S. Maartensdyk, was in 't leeven, en 't scheen ongerymd, eenen last in te trekken, die, uit zynen naam, gegeven was. Maar toen de Ryke nu overleeden was, en een ander in zyne plaats gesteld moest worden, deedt zig eene nieuwe zwaarigheid op. Den Graave van Buuren, die nu zyne vryheid wederom bekomen hadt, en in de Nederlanden te rug gekeerd was, deeze aanstelling over te laaten, was ongeraaden, alzo hy de Spaansche zyde hieldt. De Heerlykheid van S. Maartensdyk, ten behoeve van Prinse Maurits, verbeurd te verklaaren, streedt met de redelykheid. Maurits besloot, derhalve, zig te bedienen van de voorwaarden, waarop het Markgraafschap van Veere en Vlissingen verkogt was, en, in de hoedanigheid van Markgraaf, Jonkheer Jakob van Maldere aan te stellen, om zynen persoon, als eersten Edele, te verbeelden. Doch hierin leedt hy dubbele tegenkanting, zo van de zyde des Graaven van Ho- | |
[pagina 461]
| |
henlo en eeniger Zeeuwsche Edelen, als van de zyde der Staaten van Zeeland. Hohenlo was met de volle Zuster des Graaven van Buuren gehuwd, en beweerde, dat men hem behoorde toe te laaten, om den staat van eersten Edele, of zelf, of, door eenen anderen, te doen bekleeden. De Heer van Kruiningen en Willem van Kats, Zeeuwsche Edelen, betwistten Prinse Maurits het Regt van eersten Edele niet; doch begeerden, gelyk hunne voorzaaten, ook ter Dagvaart beschreeven te worden. De Staaten vonden zig zeer bedremmeld, om deezen Heeren en Prinse Maurits tevens te vergenoegen. Zy beslooten egter, den Prinse, als tegenwoordig den voornaamsten Edele van Zeeland, het vervullen der Plaatse van de Ryke, met eenen Persoon, den Staaten aangenaam, toe te staan, zonder dat zy verstaan konden, dat de Staat van eersten Edele, aan eenige Huizen, Geslagten of Plaatsen gehegt was. De Prins hadt, in 't eerst, weinig genoegen in dit besluit. Hy schikte 'er zig egter naar. De lastbrief, dien hy, als Markgraaf, aan Maldere gegeven hadt, werdt wederom ingetrokken, en, naar het oogmerk der Staaten, veranderd. Voorts, hadt het den Staaten, en den Steden Zierikzee, Goes en Thoolen, inzonderheid, vry wat gestooten, dat Maldere, een Vlaamsch Edelman, met deeze waardigheid, bekleed werdt. Doch Thoolen werdt overgehaald, door den Prinse; waarna Zierikzee en Goes zig overstemmen lieten, zonder egter Maldere voor aangenaam te willen verklaaren. De Staaten | |
[pagina 462]
| |
stelden den Graaf van Hohenlo, met goede woorden, te vrede, hem verklaarende, dat zy, ter oorzaake van 's Prinsen schielyken togt naar Calais, in haast hadden moeten besluiten, om hem, met het vervullen der Plaatse van Pieter de Ryke, te laaten beworden; doch dat zulks onverminderd eens iegelyks geregtigheid geschied was. Den twee Zeeuwschen Edelen werdt iets diergelyks geantwoord, en daarenboven, dat men, tot nadere gelegenheid, hadt uitgesteld, op hun Vertoog te besluitenGa naar voetnoot(i). De zaak van den eersten Edele bleef hierby berusten, voor deeze reize, en Maldere begaf zig, in Wintermaand deezes jaars, met der woon, naar ZeelandGa naar voetnoot(k). In 't jaar 1615, deeden de Zeeuwsche Edelen een nieuw Vertoog, ten zelfden einde strekkendeGa naar voetnoot(l); doch met gelyken vrugteloozen uitslag. Na van Maldere, heeft Adriaan van Manmaker den staat van eersten Edele bekleedGa naar voetnoot(m), tot na de dood van Prinse Maurits. Doch eenige maanden voor dezelve, was zyne Doorlugtigheid in onderhandeling getreden, over dit zyn Regt, met Jonkheer Henrik van Tuil van Serooskerke, als Gemagtigde van de bekende nakomelingen der oude Zeeuwsche Edelen: die, in deeze hoedanigheid, den Prinse afstondt ‘het Regt, om alleen den Zeeuwschen Adel uittebeelden, mids hy altoos | |
[pagina 463]
| |
eenen uit de Zeeuwsche Edelen verkoor, om zynen Persoon te vertoonen, en om de ampten en staaten te bekleeden, die, van ouds, tot den eersten Edele behoord hadden.’ Maurits nam deezen afstand aan, en de voorwaarde, waarop dezelve geschied was, by eene Acte van den eersten van Sprokkelmaand des jaars 1625, waarvan my een net Afschrift ter hand gekomen is. Doch alzo men van deeze handeling geene aantekening vindt, in de Notulen der Staaten van Zeeland, schynt zy niet staatswyze bevestigd geweest te zyn, en dus haar vol beslag niet gekreegen te hebben. |
|