Vaderlandsche historie. Deel 8
(1753)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXVI. Handeling der Staaten met Frankryk en Engeland.Een groot deel van 't jaar werdt, wyders, gesleeten, in eene onderhandeling met Frankryk en Engeland, die, vroeg in 't voorjaar, begonnen was. Ieder deezer twee Ryken hadt, tot hiertoe, den Staaten hulp toegeschikt of afgevorderd, naardat het hun gelegen kwam: en beurtelings geklaagd over de Staaten; hun zelfs dreigende, met het sluiten eener afzonderlyke vrede met Spanje; waarby de Vereenigde Gewesten, die deeze magtige nabuuren gaarne met Filips in oorlog zagen, zekerlyk, hunne rekening niet gevonden zouden hebben. Zy zogten dan, door het zenden van onderstand naar hunne gelegenheid, beide de Mogendheden te vriend te houden, zonder dat zy egter, of uit onmagt, of uit voorzigtigheid, dien onderstand zo groot maakten, dat Filips tot de vrede met Frankryk of Engeland gedwongen werdt. Doch dit gebrek van onderstand veroorzaakte geduurige klagten: ook nam 'er Koning | |
[pagina 444]
| |
Henrik gelegenheid uit, om de hulp, den Staaten toegeschikt tot ontzet van Hulst, te rug te houden. Elizabet, die den minsten onderstand, welken men, van hier, aan Frankryk zondt, met afgunstige oogen aanzag, drong, van den anderen kant, sedert eenigen tyd, op de betaaling van 't gene men haar schuldig was. De Staaten vonden zig dan dikwils bedremmeld, en buiten staat, om Frankryk en Engeland, te gelyk, genoegen te geeven. Zy zogten, om uit deeze zwaarigheid te geraaken, een vast verbond van onderlinge bescherming met beide de Ryken te sluiten: en hunne Gemagtigden traden, ten deezen einde, in Lentemaand, eerst metGa naar margenoot+ den Engelschen Raad van Staate, Thomas Bodlei, in onderhandeling. Bodlei sloeg voor, als uit zig zelven ‘dat de Koningin en de Staaten zig verbinden zouden, om met Spanje in oorlog te blyven, geene vrede maakende dan met wederzydsch goedvinden. Dat de Staaten hunne Oorlogschepen by de Engelschen zouden voegen, wanneer de Koningin besluiten mogt, Spanje, te water, te beoorloogen. Dat zy, daarentegen, zouden verzoeken, om een goed getal van Engelschen in hunne soldy te mogen houden. En om der Koninginne, ook wegens haare agterstallen, genoegen te geeven, moesten de Staaten haar, jaarlyks, zo lang zy leefde, een gezantschap toezenden, om haar, op haaren geboortedag, te bedanken voor den onderstand, den Landen beweezen; haar, of haaren opvolger, daarbenevens, zo lang de oorlog duuren zou, eene | |
[pagina 445]
| |
jaarlyksche erkentenis van twintigduizend ponden sterlings of tweemaalhonderdduizend guldens overmaakende. Doch zo de oorlog, by haar leeven, eindigde, of zo alle de Nederlanden, met elkanderen, vereenigd werden; zou men haar, vier jaaren agtereen, jaarlyks, tagtigduizend ponden sterlings aanbieden: waartegen zy den Staaten alles, wat zy te vorderen hadt, kwytschelden zou; en waarmede ook het verdrag van den jaare 1585 vernietigd zou zyn: terwyl het aan de bescheidenheid der Koninginne staan zou, de verpande Steden wederom over te leveren, of, geduurende den oorlog, te blyven bewaaren.’ De Staaten, weinig smaaks hebbendeGa naar margenoot+ in deezen voorslag, vonden nogtans ongeraaden, daarop weigerend antwoord te geeven. Zy vaardigden dan Bodlei af, met een ernstig verzoek ‘dat de Koningin, by 't verdrag van den jaare 1585, blyven wilde, hun den onderstand, in het zelve beloofd, stiptelyk toezendende. Doch kon men dit niet verwerven; dan verzogtenze verlof, om vier- of vyfduizend Engelschen, op hunne eigene kosten, te mogen ligten en onderhouden, zo lang 's Lands dienst zulks vorderen zou: ook, dat haare Majesteit de hulptroepen, tot nu toe, hier te Lande, in dienst geweest, met naame de bezettingen der verpande Steden, niet te rug ontboodt, dan twee maanden na het sluiten van dit verdrag; ten zelfden tyde, den Staaten de gemelde Steden wederom | |
[pagina 446]
| |
in handen stellende. Of indien zy dezelven, geduurende den oorlog, nog geliefde in bewaaring te houden, zou zulks, zonder benadeeling van 't Regt der Staaten en der Steden, en niet, dan volgens 't verdrag van den jaare 1585, mogen geschieden.’ ‘Voorts booden de Staaten aan, jaarlyks, zo lang de Koningin leefde, een plegtig Gezantschap naar Engeland te zenden, om de Koningin te bedanken voor den verleenden onderstand; haar te gelyk twintigduizend ponden sterlings aanbiedende, welke somme zy haar, jaarlyks, geduurende den kryg, zouden betaalen. Maar na 't sluiten der vrede, of na de vereeniging van alle de Nederlanden, zouden de Staaten, vier jaaren agtereen, een Gezantschap afvaardigen, en jaarlyks tagtigduizend ponden betaalen. Doch alle deeze betaalingen zouden niet geschieden dan tegen eigen' handtekening der Koninginne, elk jaar gedaan.’ Welk laatste men zogt te bedingen, om dat men niet van zins was, zig omtrent de opvolgers der Koninginne te verbinden. Ga naar margenoot+ Met dit bescheid, vertrok Bodlei naar EngelandGa naar voetnoot(b). De Staaten beslooten, in Zomermaand, tot het afvaardigen van een Gezantschap derwaardsGa naar voetnoot(c); waartoe Leoninus, Loosen en Frankena benoemd werden: die nogtans, niet voor 't midden van Herfstmaand, in zee staken. Zy bleeven, | |
[pagina 447]
| |
tot omtrent het einde van 't jaar, te Londen, zonder veel te verrigten: alzo de Koningin oordeelde, dat de twintigduizend ponden sterlings, die men haar aanboodt, zelfs het onderhoud der bezettingen in Briele en Vlissingen niet konden goedmaaken; zodat zy nog jaarlyks kosten zou moeten doen, zonder van haare agterstallen eenigszins voldaan te worden. Zeker is 't wel, dat de Staaten niets liever gezien zouden hebben, dan dat zy deeze Plaatsen ontledigde, en zig dus van het onderhoud deezer bezettingen ontsloeg. Doch hiertoe hadt zy geenen zin. De Staaten dan, bespeurende, dat zy zig, in dit opzigt, aan het verdrag van 't jaar 1585 houden wilde, drongen haar, om 'er, ook in andere opzigten, by te blyvenGa naar voetnoot(d). De Koningin vondt het, daarentegen, vreemd, dat men uitstelde, haare agterstallen te voldoen, tot na eene vrede, die de Staaten zo lang verschuiven konden, als zy wilden: en drong sterk, op het opbrengen van meer gelds in 't jaar. De Staaten beriepen zig op hunne behoefte; doch de Koningin wierp hun tegen den voorspoed hunner wapenen en den aanwas hunnes Koophandels, blykbaar, uit de toeneemende pragt hunner gebouwen; daar haare inkomsten uitgeput werden, door zwaare toerustingen tegen Spanje, zonder dat zy, gelyk Filips, goud- en zilver-mynen te baat hadt, om haare schatkist te vullen. Maar sommigen, die den tegenwoordigen staat beide van Engeland en van de Vereenig- | |
[pagina 448]
| |
de Gewesten wel meenden te kennen, oordeelden, dat de Koningin zo behoeftig niet was, als zy voorgaf, en de Staaten alleenlyk zo sterk drong, tot het voldoen der agterstallen, op dat zy hen te beter onder bedwang houden zou, en op dat de betaaling van 't gene zy te vorderen hadt niet van de goedwilligheid haarer schuldenaaren zou afhangen: dat ook de Staaten de voldoening hunner schulden niet uit onvermogen uitstelden; maar om de Koningin, door 't belang, welk zy by hunne welvaart hadt, te nader aan zig te verbindenGa naar voetnoot(e). Het twisten over dit stuk duurde, tot dat men, te Londen, tyding kreeg, dat de Koning van Spanje zig wederom sterk wapende tegen Engeland. Elizabet, toen bevroedende, dat zy den bystand der Staaten, te water, wederom behoeven zou, liet voor eenen tyd af van het dringen op betaaling haarer agterstallenGa naar voetnoot(f). Ga naar margenoot+ Men hadt reeds, in Wynmaand, in den Haage, omstandig berigt gekreegen van de toerusting eener magtige Vloote, in de havens van Spanje en Portugal, en op eene Dagvaart, in Slagtmaand gehouden, hadden de Staaten van Holland, ernstelyk, geraadpleegd op de voorzorg, die men te gebruiken hadt, tegen de aankomst der Spaansche Vloote. Deeze, honderdagtentwintig schepen sterk, was, onder bevel van Don Martin Pedilla, van Lisbon in zee gesteken: doch 't behaagde der voorzienigheid, even als voor | |
[pagina 449]
| |
agt jaaren, deeze onderneeming te verydelen, door eenen hevigen storm, die wel veertigGa naar margenoot+ schepen, by Kaap Finisterre, op het drooge, en vier- of vyfduizend menschen aan hun einde hielpGa naar voetnoot(g). Men weet deeze ramp, grootendeels, aan het wantrouwen der Spanjaarden, die de Nederlandsche en Hoogduitsche Stuurluiden, welken op de Vloote waren, en een' anderen koers houden wilden, met den degen in de vuist, gedwongen hadden, de vlag te volgen van hun, die, vooruit, in hun eigen bederf liepen. De agterste schepen alleen gaven geloof aan zekeren Hollandschen Schipper, die, voor agt jaaren, ook verscheiden' Spaansche schepen gered hadt, keerden te rug, en kwamen, behouden, doch onverrigter zaake, wederom t'huis. De Duinkerksche Oorlogschepen, die last hadden, de Spaansche Vloot in te wagten, deeden, om deeze reden, dit jaar, geen nadeel. Daarentegen, gelukte het den onzen, twee schepen, die te Nieuwpoort op stapel stonden, te verbrandenGa naar voetnoot(h). |
|