Vaderlandsche historie. Deel 8
(1753)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXXIII. Beleg van Groningen.En nu stondt het Beleg van Groningen voor de deur; want schoon sommigen gaarne gezien zouden hebben, dat men zig eerst van Twente en 't Graafschap Zutfen verzekerd hadt, begreepen nogtans de Prins, Graaf Willem en de Raaden van Staate, die zig te Zwol onthielden, en aan welke allen, de algemeene Staaten 't stuk verbleeven hadden, dat men het aantasten van Groningen niet langer moest uitstellen. 't Geschut, schoon Vitus van Kamminga, die, wegens Friesland, in den Raad van Staate zat, meende, dat de Stad, mids de tweedragt tusschen de burgers en bezetting, zonder geschut wel te winnen ware; werdt egter te Zwol scheep | |
[pagina 387]
| |
gedaan, en, over de Zuiderzee en Wadden, door 't Reitdiep, voor Groningen gebragt. De Prins, Graaf Willem en 't gantsche Leger, den negentienden van Bloeimaand opgebroken zynde, sloegen zig, op den derden dag daarna, neder aan de zuidzyde der Stad, die hier, door toorens en buitenwerken, allermeest versterkt was. 't Heir lag gestrekt op eene hooge en drooge vlakte, tusschen twee watertjes, het Hoornsche- en Schuiten-diep, die, spruitende uit de moerassen van Drente, de Stad doorloopen, en zig, door 't Reitdiep, vermengen met de Wadden der Lauwers. Maurits zette, door 't opstoppen deezer stroompjes, het naastgelegen laage land onder water. Ook deedt hy, hieromtrent, eenige vaarten graaven, langs welken 't geschut werdt aangevoerd, tegen verscheiden' schansen, die, hier en daar, door 't land, verspreid lagen. Eenigen van deeze schansen waren reeds verlaaten, en werden, zonder moeite, ingenomen. Doch de schans te Aduwarderzyl werdt dapperlyk verdedigd, en eerlang stormenderhand veroverd, waarna de toevoer veel gemaklyker uit Friesland in 't Leger kwam. Die van Embden zonden ook niet weinig, tot dat zy 'er, door de zwaare bedreigingen van Verdugo, van werden afgeschrikt. Midlerwyl, werden de belegeraars, in hunne verschansingen en nadernissen, gehinderd, door meer dan eenen gelukkigen uitval der belegerden, en door eenen aanhoudenden regen. Des nagts na | |
[pagina 388]
| |
den derden van Zomermaand, bragt men,Ga naar margenoot+ tegen over de Ooster- en Heeren-Poorte, 't geschut op de Batteryen, waaruit hevig gedonderd werdt op de Stad. Bruggen, poorten, toorens, huizen raakten om verre. Van binnen, werdt ook geweldiglyk geschooten op de belegeraars. Maurits, de Stad schriftelyk vermaand hebbende tot de overgave, kreeg stout bescheid. Nogtans tradt men, omtrent het einde van Zomermaand, in besprek, terwyl de belegerden naar Brussel gezonden hadden, om onderstand, of verlof om zig den Hertoge van Brunswyk te onderwerpen, waartoe sommigen neigden. Doch 't laatste werdt afgeslaagen, 't eerste verschooven. In de Stad, kreeg men vast gebrek aan buskruid. Maar Maurits, na 't af breeken der onderhandelingen, herhaalde 't geweldig schieten en werpen van handgranaaten en vuurballen, die, by donkeren nagt, aan verscheiden' oorden tevens, brand verwekten, en de inwooners in deGa naar margenoot+ uiterste verlegenheid bragten. Ook was de Stad verdeeld, spreekende sommigen van overgeeven, terwyl de Burgemeester Jarges, die 't graauw op zyne hand hadt, de Jezuiten en anderen snoefden van de trouw, die men den Koning schuldig was. Hieruit rees eene bystere beroerte, die, door 't afleggen van eenen nieuwen eed aan den Koning, gestild werdtGa naar voetnoot(g). De Prins, zig gelaatende de werken, die, door 't geschut, | |
[pagina 389]
| |
beschadigd waren, stormenderhand, te willen bemagtigen, deedt onderwyle het grootste Ravelyn, dat binnen de graft en een overblyfsel van 't Kasteel des Hertogs van Alva was, ondergraaven; by welke gelegenheid, zyne Doorlugtigheid groot gevaar zyns leevens liep, wordende, onder 't bezigtigen van 't werk, met een' kogel, getroffen, die hem byna ter aarde wierp, doch op zyne rondasse afstuitte. Op den vystienden van Hooimaand, deedt de myn onder 't Ravelyn haare werking, vernielende ruim veertig man, die, onder het deksel van stormen, derwaards gelokt waren. Graaf Filips van Nassau, gevolgd van eenen hoop Schotten, maakte zig, hierop, meester van 't Ravelyn. Men rekende de Stad nu zo goed als gewonnen, en de soldaat, vlammende op roof, sloeg openlyk uit, dat zy verdiend hadt, hem ten prooije te worden overgeleverd. Doch de Prins en de Raaden van Staate begreepen 't anders. Zy hoorden de Gemagtigden der Stad, die kort hierna in 't Leger kwamen, gunstiglyk. Ook ontving de Prins, eenige dagen laater, afgezondenen uit de bezetting. 't Hadt egter nog veele voeten in de aarde, eer men eens was over de voorwaarden, die, eindelyk, den tweeentwintigstenGa naar margenoot+ van Hooimaand, beraamd werden, op den volgenden voet: ‘De Stad zou 't Verbond van Vereeniging aanneemen, en den algemeenen Staaten getrouw zyn. Voorts, onverkort blyven in haa- | |
[pagina 390]
| |
re voorregten, met geen Kasteel bezwaard worden, Graaf Willem Lodewyk voor Stadhouder aanneemen, vyf of zes vendelen voetvolks ontvangen, en zig, nevens de Ommelanden, in 't stemmen ter algemeene Staatsvergaderinge, en zaaken daaraan paalende, schikken naar de orde, daarop, by de algemeene Staaten, met goede kennisse, te beraamen. De Hervormde Godsdienst zou alleen binnen de Stad geoefend worden: de kloosters en geestelyke goederen blyven, in den tegenwoordigen staat, tot op de nadere schikking der algemeene Staaten. De Wethouderschap zou, voor deeze reize alleen, door Prinse Maurits en Graave Willem, by raade van den Raad van Staate, worden gesteld; doch daarna gekooren worden, naar ouder gewoonte, alleenlyk met deeze verandering, dat Graaf Willem, als Stadhouder, vyf uit de vierentwintig gezwooren' Gemeenten zou mogen noemen, die de Wethouderderschap zouden kiezen.’ Aan de bezetting werdt vrye uittogt, met vollen geweer, toegestaan. Ook kreegen, by het verdrag, met haar gemaakt, de Geestelyken en andere Inwooners verlof om de Stad te verlaatenGa naar voetnoot(h). Op den vierentwintigsten, deedt de Prins zyne intrede in de Stad, en verstelde de Wet. Het in- en uitheemsch Krygsvolk vertrok, ten zelfden dage, en de | |
[pagina 391]
| |
Stad werdt voorzien van Staatsche bezetting, waarna Prins Maurits, naar Holland, te rug keerdeGa naar voetnoot(i). Graaf Willem Lodewyk, in gevolge van het gemaakt verdrag, tot Stadhouder van Groningen en Ommelanden verkooren zynde, ontving, in Zomermaand des volgenden jaars, zynenGa naar margenoot* Lastbrief van de algemeene StaatenGa naar voetnoot(k). Op dusdanig eene wyze, werdt Groningen gehegt aan het lighaam der Vereenigde Staaten. Eenigen der voornaamste Leden van Friesland hadden ongaarne gezien, dat men deeze Stad tot het Bondgenootschap zogt te brengen, bedugt, dat zy, geene vyandin meer zynde der Bondgenooten, een groot deel des Frieschen Koophandels naar zig trekken zouGa naar voetnoot(l). Doch 't gemeen belang der gewesten woog zwaarer dan dat der Friezen. Het bemagtigen van Groningen strekte te zeer tot beveiliging der Staatsche Plaatsen over den Ryn, dan dat men het langer zou hebben willen verwylen. De Vereenigde Gewesten, die, tot hiertoe, maar zes in getal geweest waren, werden nu, met het zevende en laatste, vermeerderd. De Staaten, genoodzaakt eene sterke bezetting te houden in Groningen, daar 't nog vol was van kwalykgezinden, en, daarenboven, verpligt, den Koning van Frankryk te ondersteunen, beslooten, na 't bemagtigen van Groningen, | |
[pagina 392]
| |
geen nieuw beleg te onderneemen. Het aantasten van Grol, waartoe reeds beslooten was, moest, by gebrek van manschap, tot in 't volgende jaar, verschooven wordenGa naar voetnoot(m). |
|