Vaderlandsche historie. Deel 8
(1753)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXVI. Krygsbedryven in Frankryk.Henrik de IV, versterkt met twintig vendelen voetvolks, hem, door de Staaten, toegeschikt, en met eenige Duitsche regementen, hadt nu 't beleg geslaagen voor Rouan. Derwaards begaf zig, diep in de Lente, de Hertog van Parma, met eene aanzienlyke magt, om de Plaats te ontzetten: 't welk hem gelukte. Toen sloeg hy den weg op naar Parys, omtrent welke Stad, verscheiden' schutgevegten voorvielen, in welken beide Parma en de Koning gekwetst werden. De Hertog begaf zig toen wederom naar Spa. Zyn Leger keerde, door de grenzen van Vermandois, in den nazomer, naar de Nederlanden, te rugGa naar voetnoot(r). Ga naar margenoot+ Het afzyn van den Spaanschen Landvoogd | |
[pagina 365]
| |
gaf Prinse Maurits wederom gelegenheid, om iets te onderneemen. Omtrent het einde van Bloeimaand, rukte hy, met een Leger van agt- of negenduizend man, voor Steenwyk, dat, sedert dat 'er de Spaanschen meester geweest waren, aan de landzyde inzonderheid, merkelyk versterkt was. Antonio de Coquel geboodt over de bezetting, die duizend knegten en zestig ruiters, sterk was. De Prins en Graaf Willem, die 't beleg ook bywoonde, hadden zig zorgvuldiglyk verschanst; doch werden, in 't maaken der loopgraaven, nu en dan, gehinderd, door de uitvallen der belegerden. Daarna werdt de Plaats lang en hevig beschooten. Lodewyk, Broeder des Graaven van den Berge, sneuvelde, in dit beleg. De belegerden droegen zig dapperlyk, zonder te willen hooren van verdrag: zelfs niet, na dat de Staatschen den buitensten wal reeds vermeesterd, en de graft gedempt hadden. De onderhandeling, waarin men toen tradt, werdt vrugteloos afgebroken. Ook ontvingen de belegerden, kort hierna, driehonderd man van Verdugo, 't welk hun den moed deedt wakkeren. Maurits dreef, ondertusschen, uit vreeze voor ontzet, 't beleg ernstig voort. In den aanvang van Hooimaand, waren 'er twee mynen gereed onder de Bolwerken, die egter, ontsteken zynde, weinig schade deeden. Doch 't heir, dat vast gereed stondt, om storm te loopen, vuurde, daarna, zo vinnig op de vesting, dat 'er verscheiden' Bevelhebbers omkwamen. In de Stad, bleef men den belegeraaren niet schuldig met schieten, naar alle kanten: by | |
[pagina 366]
| |
welke gelegenheid, Prins Maurits een kogel, door de linkerwang, kreeg. Doch hy genas spoedig van deeze wonde. De Kolonel, Willem van Dorp, werdt, ten zelfden tyde, door de dye geschooten, en overleedt des anderendaags. De Staatschen hadden nu op twee plaatsen post gevat, en rekenden de StadGa naar margenoot+ zo goed als gewonnen. Coquel, geene hoop hebbende tot ontzet, besloot, eindelyk, tot het overgeeven der Stad, op den vyfden van Hooimaand. De bezetting trok uit met haar zydgeweer, en moest zweeren, dat zy, in zes maanden, beoosten den Ryn, niet dienen zou. De driehonderd man, door Verdugo afgezonden, was hiertoe egter niet verpligt. De overleveraars van Geertruidenberg, die zig in de Stad bevonden, waren niet begreepen in dit verdrag. De Staaten, met naame die van Holland, oordeelden, dat men 't, deezen zomer, by dit beleg, behoorde te laaten, en schreeven 't den Prinse, dien zy ook rieden, zig voor merkelyk gevaar te hoeden, en eenige rust te neemen, vooral tegen de naderende Hondsdagen, waarin de meeste wonden gevaarlykst zynGa naar voetnoot(s). Doch de Prins liet zig zo ligt niet stuiten. Zo dra hadt hy geene orde gesteld op de versterking van Steenwyk, welks vestingwerken deerlyk beschadigd waren, of hy maakte zig gereed tot het beleg van Koeverden, welk, nog voor 't einde van Hooimaand, met goedvinden der Vereenigde Staaten, ondernomen werdt. Ga naar margenoot+ Van veel aangelegenheid was deeze Plaats, | |
[pagina 367]
| |
uit welke men Groningen benaauwen, en Friesland voor de strooperyen des vyands beveiligen kon. Om den toevoer naar 't Leger voor Koeverden te verzekeren, besloot de Prins zig meester te maaken van Ootmarsum, gelegen op de Twentsche grenzen. Derwaards gerukt, met een deel zyner benden, verdreef hy de Spanjaards, en bemagtigde het Steedje. Doch hier verloor hy Karel van Levin, Heer van Famars, Overste over 't Geschut, die, in 't jaar 1566, 't verbond der Edelen getekend, en sedert de Staatsche zyde gehouden hadtGa naar voetnoot(t). Na datGa naar margenoot+ het Leger voor Koeverden verschanst was, viel men aan 't graaven. Graaf Fredrik van den Berg, die 't Kasteel van Koeverden verdedigde, hadt het vlek, welk niet te houden was, in den brand gesteken, en deedt, nu en dan, gelukkige uitvallen, zynen grond verdedigende, voet voor voet. Maurits, genaderd tot binnen 't vlek, kreeg berigt, dat op 't Kasteel overvloed van alles was, behalve van water, welk men, uit maar ééne put binnen devesting, of, by nagt, met gevaar, uit de graft, bekomen moest. De Prins deedt dan eenige middelen in 't werk stellen, om de put te doen droog loopen; doch zy gelukten niet. De put bleef voorzien van water. Toen viel men aan 't afleiden van 't water der grafte, en begon te graaven in de bolwerken. Maar omtrent deezen tyd, was Parmas Leger, uit Frankryk, te rug gekeerd; met een deel van welk, Ver- | |
[pagina 368]
| |
dugo, door eenen langen omweg, by Rynberk, over den stroom getrokken zynde, in aantogt was, om Koeverden te ontzetten. Maurits, ook versterking van volk bekomen hebbende, besloot, zig, door eenige nieuwe werken, te versterken, en Verdugo, voor Koeverden, af te wagten. Deez' sloeg zig, eerlang, neder by Emlichem, niet verre van Maurits: en besloot, op eenen vroegen morgen, het water de Vegt over te trekken, en op 't Leger der Staatschen aan te vallen. Doch hy werdt, met verlies, afgeslaagen. Graaf Willem van Nassau werdt, by deeze gelegenheid, gekwetst. De Prins vondt ongeraaden, den vyand te vervolgen, die zig sedert, dag aan dag, in slagorde vertoonde, zonder dat Maurits zig lokken liet, uit zyn voordeel. Midlerwyl, verzuimdeGa naar margenoot+ hy 't voortzetten des belegs niet. De belegerden, eindelyk, de hoop op ontzet verlooren geevende, beslooten tot verdrag, op den twaalfden van Herfstmaand. De Prins stondt der bezettinge den uittogt met alle krygseer toe. Hy gaf het Slot, daarna, den Friezen te bewaaren, zeer tegen den zin der Overysselschen, die dreeven, dat Koeverden met de gantsche omleggende Landstreek tot hun gewest behoorde, terwyl de Friezen staande hielden, dat die van Drente, in welk Landschap, Koeverden gelegen was, van ouds, hun eigen gebied gehad hadden, en nimmer, dan by byzonder verdrag, met Overyssel verbonden geweest waren. Eindelyk werdt, door Gemagtigden der algemeene Staaten, verstaan, dat de Friezen bezetting in Koever- | |
[pagina 369]
| |
den houden; doch, daarentegen, hun volk ligten zouden, uit Hasselt, waarin ook, sedert eenigen tyd, Friesche bezetting lagGa naar voetnoot(u). Doch de Friezen namen, hieruit, gelegenheid, om de Hollanders, naderhand, te dringen, tot het ligten der Hollandsche bezettinge uit Staveren: waartoe, met moeite, beslooten werdtGa naar voetnoot(v). |
|