Vaderlandsche historie. Deel 8
(1753)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXIV. De Prins wint Nieuwmegen.Na 't overgaan van Hulst, en toen nu Gelderland ontbloot was van vyandlyk Krygsvolk, oordeelde Prins Maurits de gelegenheid ryp, om Nieuwmegen aan te tasten. Veele Ingezetenen neigden, hier, reeds tot verandering, alzo de Stad, nu zes jaaren geleeden, slegts door bestelling van eenige weinigen, Parmas zyde gekooren hadt. Doch de bezetting hieldt zo goede wagt, dat de Stad, door heimelyk verstand met eenigen van binnen, niet te winnen was. Men moest dan besluiten, tot eene belegering. De Prins, 't volk, in alleryl, wederom geligt hebbende uit de winterlegeringen, spoedt zig naar Gelderland, en slaat, met twaalf vendelen, onder Graave Willem Lodewyk, versterkt zynde, 't beleg voor de Stad, omtrent het midden van Wynmaand. Die van binnen hoopten, in 't eerst, op ontzet van Verdugo, wien, na 't scheiden van Parmas Leger, de zorg voor Gelderland aanbevolen was. Doch verneemende, dat hy gebrek aan volk hadt, | |
[pagina 360]
| |
en de Stad nu, door het hevig schieten, en het werpen van granaaten en andere vuurwerken, in 't uiterste gevaar ziende gebragt, ontzakte den meesten de moed. Sommigen, stoffende op 's Konings magt, vleiden zig, nogtans, met ontzet, dat uit Friesland en Vlaanderen verwagt werdt. Maar 't gemeen, schielyk samengerot, stoof ten Raadhuize op, en drong daar, met kragt van redenen, op het overgeeven der Stad; waartoe eindelyk, op den eenentwintigsten van Wynmaand,Ga naar margenoot+ beslooten werdt. De Prins verstelde 'er terstond de Regeering, behoudende, naderhand, geduurende den oorlog, de magt van het verkiezen der jaarlyksche Wethouderschap aan zig, die anders aan de Gilden plagt te staan. De bezetting trok uit, met alle tekenen van eere. Doch de vrye oefening van den Roomschen Godsdienst, welke men begeerd hadt, werdt afgeslaagenGa naar voetnoot(f). Met het overgaan deezer Stad, de eerste in rang onder de Geldersche Steden, was gantsch Gelderland byna veroverd. Prins Maurits, het Krygsvolk, voor goed, gezonden hebbende naar de winterlegeringen, keerde te rug naar Holland, daar hy, van grooten en kleinen, met de uitbundigste tekenen van eerbiedenis en vreugde, ontvangen werdt. Men merkte hem niet slegts aan als 's Lands beschermer; maar als den uitbreider der gemeene grenzen, en in- en uitheemschen zagen zyn beleid en wakkerheid, in zulke jon- | |
[pagina 361]
| |
ge jaaren, niet dan met de hoogste verwondering. Het bemagtigen van zulke treffelyke Steden, als den Prinse, dit jaar, in handen gevallen waren, maakte de Staaten genoegzaam meester van de stroomen, en beveiligde een voornaam gedeelte van den handel en scheepvaart der Ingezetenen. Geduurende den winter en 't volgend voorjaar, werden, van wederzyde, nog eenige aanslagen ondernomen; van de Staatschen op Geertruidenberg, Maastricht en Sluis; van de Spaanschen op Breda: doch zy mislukten allenGa naar voetnoot(g). De oorlog in Frankryk ging, midlerwyl, zynen gang. Henrik den IV. de Koningin van Engeland, om eenigen onderstand in volk, verzogt hebbende, bewoog zy de Staaten, in 't voorjaar, om tweeduizend Engelschen, van hier, naar Frankryk, te voeren: waarvoor, in Bloeimaand, nieuwe benden, uit Engeland, herwaards werden overgescheeptGa naar voetnoot(h). |
|