Vaderlandsche historie. Deel 8
(1753)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 347]
| |
Duitschland zig ten oorloge toerustte, om het schenden van den Ryksbodem, beide op de Spaanschen en Staatschen, te wreeken. Doch de raadpleegingen der Kreitsen, die voor hertiger besluit deeden dugten, liepen uit, op eene bezending aan den Hertoge van Parma en aan de algemeene Staaten. Parma, die de Duitsche gezanten ontving, terwyl hy reisvaardig was naar Frankryk, gaf trots bescheid op hunne klagten, dryvende, onder anderen, dat zy de geleeden' schade gaarne behoorden te draagen, om datze hun, tot voorstand van den ouden Godsdienst, aangedaan was. Maar by deGa naar margenoot+ Staaten, daar zy de inruiming van 's Graavenwaard en andere Sterkten op den Duitschen bodem, en opening van de stroomen den Ryn en de Eems vorderden, werden zy bescheidener bejegend. ‘Men weet, hier, de rampen, die Duitschland geleeden hadt, eeniglyk, aan de geweldenaaryen der Spanjaarden, waardoor de Nederlanders gedrongen waren geworden, tot het opvatten der wapenen. Men verschoonde het afloopen der Duitsche grenzen, met de gewoone balddaadigheid der Krygsknegten, die zig, door het gezag der Oversten, nooit geheellyk liet beteugelen. 't Regt op 's Graavenwaard was betwistbaar; doch 't werdt, hoe 't 'er ook mede wezen mogt, allenlyk tot verdediging der grenzen, ingehouden. De overige Sterkten wilde men gaarne ruimen. Doch de stroomen te openen hieldt men niet | |
[pagina 348]
| |
veilig, alzo zy, terstond, door den vyand, bezet zouden wordenGa naar voetnoot(t).’ Met dit antwoord, waarop, eerlang, het overleveren eeniger afgelegene Sterkten volgde, werden de gezanten afgevaardigdGa naar voetnoot(u). De Steden Keulen en Luik deeden, ten deezen tyde, ook eene bezending aan de Staaten, om gelyke reden. De Aartsbisschop Ernst van Beyeren was Heer van beide deeze Steden, en de Staaten hadden den Oud-Keurvorst Truchses, tegen hem, ondersteund. Nu beloofdenze Keulen volle veiligheid, zo de Stad zig, van haaren kant, onzydig hieldt. Maar Luik, dat zig dikwils vyandig getoond hadt, werdt scherper bejegend. 't Slot was, nogtans, dat de Stad op de vriendschap der Staaten hoopen mogt, zo zy zig dezelve waardig maakteGa naar voetnoot(v). Doch diergelyk antwoord werdt, naderhand, dikwils, op diergelyke klagten, gegeven; alzo de vyandlykheden tegen de Duitsche volken, beide van de Staatsche en Spaansche zyde, bleeven duuren, naar dat ieder volk, uit moedwil of vreeze, te veel helde, naar de eene of de andere partye. De Hertog van Parma ruimde geheel geene Sterkten op den Duitschen bodem; schoon hy zulks beloofd hadt te zullen doen, wanneer de Staaten hem zouden voorgegaan zyn. Hierover vielen klagten van onze zyde; doch zy vonden geenen ingang, 't welk den Staa- | |
[pagina 349]
| |
ten te meer voet gaf, om zig zelven regt te doen, door de wapenen. Midlerwyl, drong Keizer Rudolf de II. de Staaten, ten deezen tyde, en sedert, dikwils, tot het aangaan van eene vrede met Spanje; doch, alzo men, hier, uit onderschepte BrievenGa naar voetnoot(w), ontdekt hadt, dat Koning Filips nog even zeer verbitterd bleef tegen de Onroomschen, leende men geheel geene ooren aan 's Keizers vermaaningen. |
|