Vaderlandsche historie. Deel 8
(1753)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXVI. Verandering in de Admiraliteits Kollegien.In het bestier van de zaaken der Admiraliteit hier te Lande, kwam, in dit jaar, ook eenige verandering, die hier verdient gemeld te worden. De Graaf van Leicester hadt, in den jaare 1586, niet alleen, gelyk wy reeds gemeld hebbenGa naar voetnoot(q), een Kollegie ter Admiraliteit, te Hoorn, opgeregt; maar nog twee anderen, te Rotterdam en te VeereGa naar voetnoot(r), zynde te Amsterdam, sedert de omkeering des jaars 1578, de zeezaaken, door eenige Gemagtigde Raaden ter Admiraliteit, waargenomen, zonder dat 'er, tot nog toe, een vast Kollegie geweest was. Evenwel kreegen deeze Kollegien toen nog hunne volkomen' gedaante niet; schoon zy, niet lang hierna, in 't bewind raakten. Men nam, al in den aanvang des volgenden jaars, in overleg, | |
[pagina 326]
| |
om een Opper-Kollegie ter Admiraliteit in te stellen, waarvan Prins Maurits het hoofd zou zynGa naar voetnoot(s). Doch 't bleef by overleggen, tot in Zomermaand deezes jaars 1589. De algemeene Staaten stelden toen in een Superintendent Kollegie ter Admiraliteit over de Vereenigde Gewesten, bestaande uit zyne Doorlugtigheid, als Admiraal-Generaal, en zes Raaden, gekooren uit Holland met Westfriesland, uit Zeeland, en uit Friesland; doch Gelderland en Utrecht behielden aan zig, om hunne Raaden, wanneer zy 't goedvonden, by deezen zes, te voegenGa naar voetnoot(t). Men raadpleegde toen ook, om de ondergeschikte Kollegien ter Admiraliteit op eenen goeden voet te brengen, en van bekwaame Leden te voorzien. Het Kollegie te Hoorn was, zo ik meen, na het einde van Leicesters Regeeringe, naar Amsterdam overgebragt; alwaar men 't begeerde te houden. Doch dit mishaagde den Noordhollanderen, die 't wederom in hunnen oord wilden hebben, beweerende, dat het,Ga naar margenoot* met loosheid, naar Amsterdam verplaatst wasGa naar voetnoot(u). Amsterdam stondt het Noorderkwartier wel een Kollegie toe, mids het zelf zyn Kollegie behieldt: doch Hoorn, Enkhuizen en Medenblik dreeven sterk, dat 'er te Amsterdam geen Kollegie zyn moestGa naar voetnoot(v).De Prins begreep het anders, en stelde, in ieder der drie Kollegien, te Amsterdam, te Rotterdam en te Hoorn, | |
[pagina 327]
| |
vier Raaden, voor den tyd van agt maanden, aanGa naar voetnoot(w), welken tyd, naderhand, verlengd werdtGa naar voetnoot(x). Henrik Laurenszoon Spiegel, Koopman te Amsterdam, geweigerd hebbende den last van Raad ter Admiraliteit te Hoorn te aanvaarden, werdt in eene boete, ten behoeve der arme Godshuizen in den Haage, veroordeeldGa naar voetnoot(y). Het Opper-Kollegie ter Admiraliteit hadt, zo lang het in stand was, het voornaam bewind der zaaken, die, door de ondergeschikte Kollegien, werden uitgevoerd. Deezen waren, in 't volgende jaar, reeds vyf in getal; en zaten toen te Rotterdam, te Amsterdam, te Hoorn, te Middelburg, en in FrieslandGa naar voetnoot(z). Doch die van Zeeland hadden niet willenGa naar margenoot+ bewilligen in het Superintendent Kollegie ter AdmiraliteitGa naar voetnoot(a), waarvan, ten minsten onder anderen, oorzaak was, zeker geschil met die van Holland, welk, omtrent deezen tyd, ontstondt, en waarvan de grond nimmer geheellyk heeft konnen weggenomen worden. De Vereenigde Gewesten waren overeengekomen, om de uitgaande en inkomende Regten, alomme, te doen heffen op eenen eenpaarigen voet, en geeneGa naar margenoot* Gelei- ofGa naar margenoot† Verlofgelden te vorderen van goederen, die van een dier gewesten naar een ander vervoerd werden. Maar de Zeeuwen klaagden, | |
[pagina 328]
| |
ten deezen tyde, dat de Hollanders verlofgeld vorderden van goederen, die uit Holland naar Zeeland werden gebragt. Onredelyk scheen dit, in den eersten opslag Doch de Hollanders merkten, op de klagten der Zeeuwen, aan ‘dat zy geen verlofgeld begeerden van goederen, die in Zeeland verbruikt werden; maar alleen van zulken, die, over Zeeland, naar vyandlyke of onzydige Plaatsen, werden, vervoerd. Dat zy, tot het invorderen van dit verlofgeld, bewoogen waren geworden, om dat Zeeland de gelei- en verlofgelden niet bragt in de kasse van 't gemeene Land, gelyk de andere gewesten deeden; en om dat men zig, aldaar, niet hieldt aan de gemeene lyst van 's Lands Regten; maar, om neering te trekken, minder verlofgeld, dan de lyst inhieldt, vorderde van goederen, die naar Frankryk en elders ge zonden werdenGa naar voetnoot(b).’ 't Geschil tusschen de twee gewesten kwam voor de algemeene Staaten, die, in 't eerst, zeer neigden naar de zyde van HollandGa naar voetnoot(c). Doch naderhand werdt geoordeeld, dat de zaaken, by voorraad, op den ouden voet, behoorden te blyven. 't Leedt nog eenen geruimen tyd, eer de hoofdzaak werdt afgedaan. Ik vind, dat die van Holland, by gelegenheid van deezen twist, aanmerkten, dat de gelei- en verlofgelden, in hun gewest, een millioen | |
[pagina 329]
| |
hadden opgebragt, en maar weinig minder in ZeelandGa naar voetnoot(d). De Heerlykheid van Woerden, die hetGa naar margenoot+ Huis van Brunswyk in pandschap bezeten hadt, werdt, in den Herfst des jaars 1589, ten behoeve der Graaflykheid van Holland, verbeurd verklaard. De Staaten hadden, na de dood van Hertoge Erik van Brunswyk, die, op den zeventienden van Slagtmaand des jaars 1584, voorgevallen wasGa naar voetnoot(e), 't bewind deezer Heerlykheid aanvaard. Zyn' natuurlyken Zoon, Willem van Brunswyk, aan wien, en aan wiens Zuster, Katharina, hy zyne Heerlyke goederen in Holland gemaakt hadt, sedert ook overleeden zynde, verzogt Hertog Julius van Brunswyk, dat de Staaten het opzigt over deeze Heerlykheid, en over die van Liesveld en andere Brunswyksche goederen hier te Lande, ten behoeve van den regthebbenden, wilden blyven behouden; gelyk zy deedenGa naar voetnoot(f). Hertog Julius overleedt, op den tweeden van Bloeimaand deezes jaars 1589Ga naar voetnoot(g). Zyn Zoon en Opvolger, Henrik Julius, begeerde toen, dat de Staaten hem de Heerlykheden Woerden en Liesveld, met zekere Huizinge in den Haage, benevens de ontvangen' inkomsten deezer goederen, welken de Staaten ingehouden hadden, zouden overdraagen. Doch de Staaten begreepen, dat deeze goederen, na het afsterven van | |
[pagina 330]
| |
Willem van Brunswyk, op deszelfs Zuster, Katharina, vervallen waren. Deeze nu was met Andreas Doria getrouwd, die den Koning van Spanje, tegen de Staaten, diende: uit welken hoofde, de Heerlykheden en goederen van den Huize van Brunswyk, hier te Lande, allen verbeurd verklaard werden. Men liet den Hertoge de vryheid wel, om zig, hier, tegen deeze verbeurdverklaaring, van de gewoone middelen van Regte te bedienenGa naar voetnoot(h). Doch ik vind niet, dat hy deeze zaak vervolgd heeft, voor 't jaar 1593, wanneer hy den voorgaanden eisch vernieuwde. Ten zelfden tyde, deedt Katharina van Brunswyk, die toen Weduwe was van Andreas Doria, de Staaten, om de Brunswyksche goederen, voor haar zelve, verzoeken. De Staaten beslooten toen, den Hertoge handligting der zelven aan te bieden, mids hy borg stelde voor de wedergeeving, wanneer de Weduwe bewees, dat zy eene natuurlyke Dogter van Hertoge Erik was, 't welk hy ontkend hadt: hoewel de Staaten, in zulk een geval, hun regt nog voorbehielden tegen haar, als gehuwd geweest zynde met eenen vyand deezer LandenGa naar voetnoot(i). De Graaf van Hohenlo, sedert, het regt verkreegen hebbende, welk Hertog Henrik Julius op de Brunswyksche goederen in Holland gehad hadt, bragt zo veel te wege by de Staaten, dat zy hem dezelven afstonden. Zyne Weduwe, Maria van Nassau, met wel- | |
[pagina 331]
| |
ke hy, in 't begin des jaars 1595, getrouwd wasGa naar voetnoot(k), heeftze, nog na zynen dood, bezetenGa naar voetnoot(l). Doch het Pandschap van Woerden is, in den jaare 1617, afgelost, en deeze Heerlykheid wederom, met de Graaflykheid van Holland, vereenigd geworden. |
|