Vaderlandsche historie. Deel 8
(1753)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijIX. Beweegingen te Utrecht, waaruit de geheele verandering der Regeeringe ontstaat.Te vooren, in Wynmaand des jaars 1588, was de Regeering te Utrecht t'eenemaal veranderd, waartoe de gelegenheid van wat hooger moet opgehaald worden. Wy hebben, in 't voorgaande BoekGa naar voetnoot(z), gezien, hoe agt Stigtsche Edelen, kort voor Leicesters vertrek, by hem, op de herstelling van eenige misbruiken, aangehouden hebbende; om het sterk staan hierop, meest allen in hegtenis genomen, doch, sedert, wederom geslaakt waren. Zy hadden zig, hierop, naarGa naar margenoot+ Woerden begeven, alwaar zy, op den laatsten dag des jaars 1587, een scherp Protest tekenden; waarin de tegenwoordige Wethouderschap van Utrecht, die door Leicester gesteld was, vinnig doorgestreeken werdt. Zy zonden dit Protest aan den Graave van Nieuwenaar, by wien zy, met meer hoop dan voorheen by Leicester, om verbetering der misbruiken aanhieldenGa naar voetnoot(a). Nieuwenaar was zelf t'onvrede op de Utrechtsche Wethouderschap, die Leicester gesteld hadt, | |
[pagina 296]
| |
zonder hem te kennen: en hy begreep, dat zyn Stadhouderlyk gezag nooit behoorlyk erkend zou worden in 't Stigt, zo de aanhang van Leicester de Regeering der Stad in handen hieldt. Verandering in de Wet te maaken hadt, ondertusschen, veele voeten in de aarde. Het Krygsvolk, welk bezetting hieldt in 't Stigt, was nog in den eed van Leicester, en de Burgerhopluiden hielden 't met de tegenwoordige Regeeringe. De Stadhouder hadt, derhalve, geduld en beleid noodig, om de zaaken in 't Stigt eenen anderen keer te doen neemen. Ga naar margenoot+ 't Eerst dat hy ondernam was den Staaten des Landschaps kennis te geeven van de klagten en van het Protest der misnoegde Edelen: waarover die van de Stad zeer gestoord waren. Midlerwyl, hadden de misnoegden zig ook met een verzoekschrift vervoegd aan de algemeene Staaten, die Gemagtigden noemden, om, nevens de Gemagtigden des Raads van Staate en der Staaten van Utrecht, te Woerden, met hen in onderhandeling te treeden. Dit geschiedde in Sprokkelmaand deezes jaars. Men hoorde elkanders klagten: men wisselde verscheiden' schriften; doch scheidde vrugteloos. De Edelen vorderden eene groote verandering in de Utrechtsche Wethouderschap: waartoe de Regeering der Stad niet verstaan konGa naar voetnoot(b). In Hooimaand, leverden zy een nieuw verzoekschrift over aan de algemeene Staaten, die Leoninus en Valke naar Utrecht zonden, om, met den Graa- | |
[pagina 297]
| |
ve van Nieuwenaar, middelen te beraamen, tot het beslissen der zweevende geschillen onder de Leden der Staaten. Doch dit aanhouden by de algemeene Staaten werdt den misnoegden Edelen, door de overige Leden der Stigtsche Regeeringe, zo kwalyk genomen, dat zy den Prokureur-Generaal, Henrik Agileus, last gaven, om hen, deswege, voor 't Hof, te dagvaarden; gelyk hy deedt. De Edelen verzogten uitstel: doch eer dit geding vervolgd werdt, was Agileus reeds geweeken naar Engeland, en de Regeering te Utrecht veranderdGa naar voetnoot(c). De Staaten van Utrecht, met naame dieGa naar margenoot+ van de Stad, bespeurende, hoe zeer 'er tegen hen gewoeld werdt, en geenen kans ziende, om zig, zonder hulp van Engeland, in 't verkreegen bewind, te handhaaven, vaardigden, ten deezen tyde, Nikolaas van Meetkerke af, naar Engeland, met last, om nog eens te onderstaan, of de Koningin zou konnen bewoogen worden, om de hooge Regeering der Nederlanden, of ten minsten die van Gelderland, Utrecht, Overyssel en 't beste deel van Friesland te aanvaarden. De Burgerhopluiden van Utrecht, zig, vooraf, by eede, verbonden hebbende, tot het geheim houden hunner raadpleegingen, zonden ook eenen hunner, Frans Gerritszoon Brouwer, naar Engeland, om te bewerken, dat Leicester en de Koningin den Burgemeester Prounink rieden, tot het behouden der Burge- | |
[pagina 298]
| |
meesterlyke waardigheid, die hy voorgaf te willen afleggen, al schoonze hem, by de aanstaande verandering der Regeeringe, van nieuws, mogt opgedraagen wordenGa naar voetnoot(d). Niemant twyfelde egter, of Prounink hadt dit zelf zo besteken met de Hopluiden, op dat de Stadhouder hem, op aanpryzing der Koninginne, in de Regeering laaten zou. Brouwer slaagde gelukkiglyk. Hy keerde spoedig te rug, met brieven van de Koninginne en van Leicester, waarby de Graaf van Nieuwenaar verzogt werdt, den BurgemeesterGa naar margenoot+ Prounink in 't bewind te houden. Nieuwenaar, gantsch andere gedagten hebbende, hieldt, sedert eenigen tyd, heimelyke byeenkomsten met eenige ontslaagen' Burgerhopluiden en anderen, die op Prounink en op den Leicesterschen aanhang gebeeten waren. Ook vertoonde hy de Engelsche brieven aan de Staaten, te gelyk verklaarende, dat hy niet gezind was naar te komen, 't gene 'er hem in verzogt werdt. Zelfs gaf hy dit der Koninginne te verstaan, in eenen Brief, dien hy haar, in Herfstmaand, schreef en waarin hy zeer klaagde, over de heerschzugt van Prounink. Terwyl deeze Brief onderweg was, overleedt Leicester, zeer ontydig voor Prounink, alzo 'er, kort hierna, schryvens uit Engeland kwam, dat de Koningin, met haaren voorigen brief, niet beoogd hadt, Nieuwenaar, in de vrye verkiezing der Utrechtsche Wethouderschap, te hinderen. | |
[pagina 299]
| |
De gewoonlyke tyd van de verandering der Regeeringe, te Utrecht, viel op denGa naar margenoot+ eersten van Wynmaand ouden, dat is, op den elfden, nieuwen styl, tegen welken tyd, elk zyne banden zogt te leggen, om de keuze, naar zynen zin, te doen uitvallen. Prounink verzogt Willougby, tegen dien tyd, te Utrecht te willen komen. Ook deedt hy het vendel van Kleerhaage in de Stad trekken, en hieldt 'er dat van Hopman Blunt, een' Engelschman, op, tot in WynmaandGa naar voetnoot(e). Voorts, Iag 'er nog een Walsch vendel van Hopman Matthieu de Villers in de Stad. Eenige dagen voor den tyd der veranderinge, werdt 'er dubbele wagt gehouden, door de burgers van beiderlei aanhang. Henrik Janszoon van Ratingen, gewezen Burgerhopman, zig tegen de Walsche knegten van Villers hebbende laaten ontvallen, dat zy niet wisten wien zy dienden; doch dat zy 't wel haast weeten zouden, werdt, op bevel der Wethouderschap, gevat, en op Haazenberg gelegd. Dit veroorzaakte merkelyke beweeging onder 't volk. Op den vierden van Wynmaand, hadt Frans Gerritszoon Brouwer de wagt op de Plaats voor 't Stadhuis. De burgers, die 't met Nieuwenaar hielden, in den waan gebragt, dat men deezen tyd geschikt hadt, om eenigen hunner te ligten, waren op hunne hoede, en waakten, den gantschen voorgaanden nagt. Nieuwenaar was ook by der hand, in zyne wooning. Prounink en eenige Raaden kwamen, 's nagts, op 't Stadhuis, | |
[pagina 300]
| |
en deeden Kornelis Gysbrechtszoon van Kuilenburg, in wiens huis eenige burgers de wagt hielden, met nog twee anderen, die men daar vondt, door den Schout, in hegtenis neemen. Midlerwyl, hadden de burgers van Nieuwenaars aanhang zig van eenig buskruid en kogels meester gemaakt, en daarna van 't gantsche Tuighuis. Ook hadden zy de toegangen naar 't Stadhuis, met bierstellingen, gestopt; zo dat 'er de Ruiters niet door konden. Kleerhaage zelf, naar 't Stadhuis willende, werdt gekwetst en gevat. Zyn vendel werdt, weerlang, ter Stad uit geschikt, in turfschouwen, op dat men de poorten niet zou behoeven te openen. Toen hieldt men aan om 't ontslaan der gevangen' Poorteren, daar Prounink noode toe kwam; doch, verneemende, dat Villers, met zyne Waalen, de zyde van Nieuwenaar gekoorenGa naar margenoot+ hadt, gedwongen, toe besluiten moest. Pas waren de gevangenen los, of Henrik Janszoon van Ratingen begeeft zig, aan 't hoofd van eenen grooten hoop burgeren, naar 't Stadhuis, en zegt Prounink aan, dat hy terstond by den Stadhouder komen moest. Het Burgervendel van Reinier Verelm, dat de wagt op de Plaats van S. Maria hadt, was, ondertusschen, op last van den Hopman, die door Nieuwenaar gewonnen was, uit elkanderen, en naar huis gegaan, en de schutters, die, onder Frans Gerritszoon, voor 't Stadhuis stonden, toonden zig ongezind, om zyne bevelen te gehoorzaamen. Prounink dan, ziende hoe 't geschaapen stondt, liet zig, door Ratingen en de zynen, agter uit het | |
[pagina 301]
| |
Stadhuis, naar des Stadhouders wooning leiden, daar hy eene wyle tyds bewaard werdt. Toen werdt de Schout, Karel van Trillo,Ga naar margenoot+ die op het Toorentje van 't Stadhuis gevlugt was, aangetast, en op Haazenberg gebragt. Hopman Frans Gerritszoon, zig ziende verlaaten van zyne schutters, week naar zyn huis, en verstak zig onder 't hooi; doch men ontdekte hem haast, en bragt hem, insgelyks, in hegtenis. Ook vind ikGa naar voetnoot(f), dat de Heer van Brakel gevat werdt. De Stadhouder, zig toen genoegzaamGa naar margenoot+ meester ziende van de Stad, deedt, terwyl de burgers nog in de wapenen bleeven, de Staaten vergaderen; die hem, op zyn verzoek, en tot voorkoming van meerder onheil, magtigden, tot het veranderen der Regeeringe, 't welk, op den zesden van Wynmaand, en dus vyf dagen voor den gewoonlyken tyd, geschiedde. In de plaats van Ruisch en Prounink, werden Burgemeesters Jonkheer Dirk Kanter en Dirk de Goyer. In de Schepens en Raaden, kwam ook groote verandering. De Burgerhopluiden werden allen vernieuwd. De uitgezeiden kwamen ook wederom binnen, en Jonkheer Nikolaas van Zuilen van Draakenburg werdt in het Schoutampt hersteld. De nieuwe Wethouderschap gaf van de gemaakte verandering terstond kennis aan den Baron van Willougby, de ongeregeldheden, die dezelve verzeld hadden, zo veel mogelyk ware, verschoonende. Ook verzuimde de Graaf | |
[pagina 302]
| |
van Nieuwenaar niet, de uitgezeiden, die hem getrouwheid zweeren moesten, op enlyk, in hunnen goeden naam, te herstellen. Ga naar margenoot+ De Staaten van Holland, van 't gebeurde, te Utrecht verwittigd, vonden geraaden, dat Prins Maurits en eenigen hunner Gemagtigden zig te Schoonhoven vervoegen zouden, om van naby te arbeiden, aan de herstelling der eendragt, tusschen Holland en 't StigtGa naar voetnoot(g). Ook bragtenze verscheiden' bezwaarnissen in tegen Prounink, op welken zy begeerden, dat hy gehoord werdtGa naar voetnoot(h). Daarentegen, kwamen 'er eerlang brieven van voorschryving uit Engeland, zo ten behoeve van hem, als van de andere gevangenen.Ga naar margenoot+ Trillo, beweezen hebbende, dat hy, als Schout, niets verrigt hadt, dan op schriftelyken last van hun, onder welken hy stondt, werdt ras uit zyne hegtenis ontslaagen. Ook werdt Frans Gerritszoon, kort na hem, onder borgtogt, geslaakt. De Heer van Brakel raakte insgelyks los. De Graaf van Hohenlo hadt zig, in 't voorleeden jaar, meester gemaakt van deszelfs Huis te Brakel in de Bommelerwaard, alzo de bezetting van het zelve aan het muiten geslaagen was. De Heer van Brakel schreef dit inneemen van zyn Slot toe aan byzonderen haat tegen zynen Persoon, en gaf 'er heimelyk den misnoegden Stigtschen Edelen de wyt van. Hy maakte veel beweeging, om wederom hersteld te worden, in 't bezit van zyn Slot. Ook beloofden de Staaten van Utrecht, hem te zul- | |
[pagina 303]
| |
len bevryden van de schade, die hy reeds geleeden, en verder te wagten hadt. De Raad van Staate beval, sedert, het Slot te ontledigen van de bezetting, die 'er, door Hohenlo, op gelaaten was. Zelfs sprak men van deezen in regten te willen betrekken. Doch de verandering, die, ten deezen tyde, in Utrecht, voorviel, en het vertrek van den Heere van Brakel naar Engeland, bragt te wege, dat deeze zaak niet verder vervolgd werdtGa naar voetnoot(i). Met Prounink viel meer te doen. Die van Holland hadden eenendertig punten tegen hem ingebragt. De Schout Draakenburg stelde eenen schriftelyken eisch in, die uit vierhonderd Leden bestondt. Prounink, een schrandere geest, wist zig nogtans, op de meeste beschuldigingen ten zynen laste, zeer wel te verdedigen. De haat tegen hem was egter zo groot, dat hy 'er zynen hals, dien de Schout geëischt hadt, bezwaarlyk zou afgebragt hebben; zo niet de Koningin van Engeland, haar Geheimschryver Walsingham en andere Engelschen, zo ernstig, in zyn voordeel geschreeven hadden, dat hy alleenlyk uit de Stad en vryheidGa naar margenoot+ van Utrecht gebannen, en tot alle ampten onbekwaam verklaard werdt. Hy zat tot in Hooimaand des jaars 1589, wanneer dit vonnis geveld werdt. Kleerhaage was, reeds te vooren, geslaakt, op voorschryvens der Koninginne. Prounink begaf zig, terstond, naar Engeland. Hy heeft naderhand nog eenigeGa naar margenoot+ poogingen gedaan, om, hier te Lan- | |
[pagina 304]
| |
de, immers in Holland, wederom, in zyne agtinge hersteld te worden. Doch 't heeft hem niet mogen gebeuren. In Engeland, hieldt hy 't niet lang. In den aanvang des jaars 1590, keerde hy wederom naar Holland, met Brieven der Koninginne, welken hy den Staaten gaarne in persoon zou overgeleverd hebben. Doch men weigerde hem deeze gunstGa naar voetnoot(k). Nogtans meen ik, dat hy, tot zynen dood toe, in Holland, doch buiten openbaare bediening, geleefd heeft. Hy hieldt zig, voortaan, met andere oefeningen, bezig, en gaf, in 't jaar 1605Ga naar voetnoot(1), een boek in 't licht, over de uitneemendheid van het gebed des HeerenGa naar voetnoot(l). Doch waar en wanneer hy gestorven zy, vind ik nergens aangetekend. |
|