Vaderlandsche historie. Deel 8
(1753)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijVIII. Verschil met Engeland. Bezending naar Schotland.Ten deezen tyde, werden verscheiden' Hollandsche schepen in Engeland beslaagen, ter oorzaake van oude schulden, gemaakt door de Nederlanden in 't gemeenGa naar voetnoot(v). Ook hadt William Stuart, voor deezen, Kolonel in Staatschen dienst, van Jakob den VI. Koning van Schotland, Brieven van schâverhaaling op de Nederlanders verzogt: alzo hy meer dan zes tonnen schats by hen meende te goede te hebben. Koning Jakob liet hem nogtans niet toe, zig van deeze Brieven te bedienen, voor dat hy de Staaten, door eenen Heraut, gewaarschuwd hadt. Terstond hierop, zonden de Staaten Meester Leonard de Voogd, Pensionaris van Delft, naar Schotland. Hy nam zynen weg over Engeland: doch alzo de Koningin de Nederlanders en Schotten niet gaarne naauwer verbonden zag, wist zy, onder belofte dat zy Koning Jakob, ten voordeele der Staaten, schryven zou, te wege te brengen, dat de Voogd de reis naar | |
[pagina 294]
| |
Schotland staakte, en in 't begin des jaars 1589 paar huis keerdeGa naar voetnoot(w). Hy en Joan van der Werke, Pensionaris van Amsterdam, werden egter, wat laater, regelregt naar Schotland afgevaardigd, en hadden, den tienden van Bloeimaand, te Edenburg, gehoor by den Koning, die hen gunstig ontving. Zy vertoonden hem ‘dat Stuart op verre na zo veel niet te eisschen hadt, en dat alle de Nederlanden, zelfs die thans in de magt van Spanje waren, voor 't gene hy met regt kon vorderen, waren verbonden; dat Holland en Zeeland zig nimmer in gemeenschap van lasten met de andere gewesten in 't gemeen begeven hadden, en derhalve niet aanspraakelyk waren voor de gemeene schulden: dat het, eindelyk, met alle regten en gebruiken streedt, eene schuld, al wasze schoon wettig, door 't Land in 't gemeen, gemaakt, op de byzondere ingezetenen, te willen verhaalen.’ Alle welke redenen, ondersteund door de voorspraak des Engelschen Gezants, zo veel ingang vonden by den Koning, dat hy den Staatschen toestondt, naar huis te keeren, en hunnen meesteren verslag te doen van de redenen, waarop Stuart zynen eisch grondvestte. Koning Jakob, daarna verneemende, dat Stuarts eisch weinig reden hadt, en veelligt ook vermoedende, gelyk sommigen, dat de Hertog van Parma hieronder roeide, begunstigde hem niet verder: waarmede deeze ophef verdweenGa naar voetnoot(x). Stuart egter, in 't | |
[pagina 295]
| |
jaar 1590, in dienst des Konings van Deenemarke getreden zynde, wist, door voorspraak van deezen Vorst, zo veel te wege te brengen, dat de algemeene Staaten hem, in 't jaar 1593, nog zesenvyftigduizend guldens toestonden, die, op onderscheiden' tyden, betaald werdenGa naar voetnoot(y). Met Engeland, hadt men zig, wegens 't beslaan der schepen, reeds in den aanvang des jaars 1589, verdraagen. |
|