Vaderlandsche historie. Deel 8
(1753)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXIX. Hevige twist onder de Stigtsche Edelen, over het verdedigen der Voorregten.Agt Stigtsche Edelen, die men ter Staatsvergaderinge plagt te beschryven, kwamen hem hier, terstond na zyne aankomst, verzoeken, om betering van 't gene, voorleeden jaar, tegen de voorregten en verdingen, gedaan was. Leicester begeerde nadere opening. Zy, om hun stuk wis te neemen, riepen de Gekoorenen en de andere Edelen by- | |
[pagina 247]
| |
een, hun afvraagende, of zy gezind waren, de voorregten voor te staan, en de inbreuken, daarop gedaan, te helpen afschaffen. De Gekoorenen antwoordden van ja. De Edelen verschilden. Brakel en Zuidoord maakten onderscheid, tusschen voorregten en voorregten, en begeerden sommigen te handhaaven, anderen niet. Gy wilt dan de voorregten niet handhaaven? hervatte Moersbergen, zig wendende naar Zuidoord, die laatst gesproken hadt: en liet 'er terstond op volgen, spreekende tegen een' Notaris, daar tegenwoordig, Teken dat aan. Maar Zuidoord, vergramd, dat men hem dus dagt pal te zetten, dreef den anderen toe, Gy liegt het: ik zeg dat nog niet. Op dit woord, raaktenze handgemeen. Moersbergen stiet Zuidoord, met het gevest van den degen, op de borst, en zou hem doorsteken hebben, hadden 't de anderen niet belet. Zuidoord liep, eindelyk, ter deure uit. Doch van dit omvraagen en de moeilykheid, daaruit gevolgd, deedt Prounink, van vyf Schepenen verzeld, getuigenis beleggen. Zes der agt Edelen, die herstelling der misbruiken begeerd hadden, werden in hegtenis genomen, door den Schout, Karel van Trillo, uit den naam, zeide hy, van Leicester. Doch drie derzelven, Bor van Amerongen, Baare en Renesse, werden terstond geslaakt: de drie anderen, Moersbergen, Ryzenburg en Nyveld, ook, in 't kort, door bevel van Leicester, die, toen hy vernam, hoe groot een' roep het aantasten van eenige Edelen, om een enkel verzoek, door 't gantsche Land, verwekt hadt, voorwendde, dat het buiten | |
[pagina 248]
| |
zyne kennis geschied wasGa naar voetnoot(z). NaderhandGa naar margenoot+ veranderde Leicester de Wet te Utrecht, naar zynen zin, onaangezien de Graaf van Nieuwenaar beweerde, dat dit hem, als Stadhouder, te doen stondt. Prounink bleef aan, als BurgemeesterGa naar voetnoot(a). Dat hy, in Holland, dit zelfde niet doen kon, was oorzaak, dat dit gewest hem zo weinig aan de hand ging. In 't midden van Wynmaand, besloot hy egter, te beproeven, wat hy, door middel van Sonoi, in 't Noorderkwartier, zou konnen uitvoeren. Doch die van Enkhuizen, kennis bekomen hebbende, dat hy derwaards stondt te reizen, baden hem, tot verhoeding van ongelukken, voor dien tyd, daar niet te komen. Men mompelde, dat hy, nu 't hem met de Kerke, dat 's Amsterdam, gemist was, zig van de Kapel, zo noemde men Enkhuizen, dagt meester te maaken. Hy trok egter naar Hoorn, daar hy eerlyk ontvangen werdt. Hierna, zig verbeeldende, dat die van Enkhuizen, welken hy, door eenen vriendelyken brief, hadt zoeken gerust te stellen, hem de Poort niet voor 't hoofd zouden durven sluiten, sloeg hy derwaards op weg. Doch men zondt hem Gemagtigden te gemoet, die hem zo diep een' indruk gaven van den hoon, hem beschooren, dat hy zyn opzet vaaren liet, en in de Streek bleef vernagten. Voorts toog hy naar Medenblik, daar Sonoi hem, eenige dagen, treffelyk onthaaldeGa naar voetnoot(b). | |
[pagina 249]
| |
De President Aisma en anderen hadden hem, reeds te vooren, de reis naar FrieslandGa naar margenoot+ zo sterk aangeraaden, dat hy, den Stadhouder en Gemagtigde Staaten voorbygaande, den Grietenyen en Steden, uit Medenblik, schreef, zy zouden eene Dagvaart beleggen, waarop hy zelf verschynen wilde. Doch eer men deezen Brief in Friesland ontving, hadden de Gemagtigde Staaten den President Aisma afgezet van zyn Ampt. Hierop vaardigdenze eenen Brief af aan Leicester, waarby hem vertoond werdt, hoe 't alleen aan hun stondt, eenen Landdag te beschryven, 't welk zy thans ondienstig hielden, hem voorts verzoekende, zyne reis naar Friesland, voor tegenwoordig, te willen staaken, alzo men daaruit, door het bedryf van sommige woelgeesten, die hem deeze reis in 't hoofd gebragt hadden, niet dan onlust voorzien kon. Ten zelfden tyde, weigerdenze, met die van Gelderland, Utrecht en Overyssel, eene afzonderlyke Vergadering, over de Vredehandeling, te houdenGa naar voetnoot(c). Leicester, in Friesland ook het hoofd stootende, begon de hoop schier op te geeven, om zyne daalende agting staande te houden. In deezen stand der dingen, namen deGa naar margenoot+ Hollandsche Predikanten de vrymoedigheid, om de Staaten van Holland, schriftelyk, te vermaanen ‘tot het handhaaven der eendragt, en het voorkomen van verdere verwydering, tusschen zyne Doorlugtigheid en hen, waartoe zy hen baden, zonder | |
[pagina 250]
| |
bot te vieren aan hinderlyke hertstogten, en zonder byzondere inzigten, te willen arbeiden.’ Men antwoordde, in 't eerst, zagtelyk, dat op het Geschrift gelet zou worden; doch daarna deeden de Staaten den Predikanten, door den Advokaat Oldenbarneveld,Ga naar margenoot+ aanzeggen, dat, in hun vertoog, niets stondt, of de Heeren wisten 't, en nog veel meer daartoe; dat deezen 's Lands welvaart niet minder dan zy ter herte namen, en dat zy wel t'huiswaards keeren mogten, en de Heeren met de zaaken begaan laatenGa naar voetnoot(d). Wat laater, kreegenze schriftelyk antwoord, waarin de oorzaaken der oneenigheid tusschen Leicester en de Staaten een weinig nader geopend, en de Predikanten vermaand werden, zig aan het voorbeeldGa naar margenoot+ van Vlaanderen te spiegelenGa naar voetnoot(e). Die van Holland ontvingen ook eenen Brief van de Utrechtsche Vroedschap, ten zelfden einde als de vermaaning der Predikanten, behalve dat 'er de tegenwoordige Regeering der Stad in verdedigd werdtGa naar voetnoot(f). De Staaten beantwoordden dien Brief eerst den zestienden van Wynmaand, niet zonder Prounink van ter zyde te steekenGa naar voetnoot(g): waarop een nader Berigt van die van Utrecht volgde, welk men, zo wel als het voorige, houdt, door Prounink, opgesteld te zyn. Hierin werdt rondelyk beweerd ‘dat de meeste deelen der opperste magt Leicester waren afgestaan, de overi- | |
[pagina 251]
| |
gen gelaaten aan het welbehaagen haarer Majesteit. Ook dreef men, in deezen Brief, dat het ligter gezeid dan beweezen was, dat Utrecht alle Brabanders en Vlaamingen sloot uit de Regeeringe. In Zeeland werdenze toegelaaten. De Advokaat van Holland zelf en vyf Pensionarissen der voornaamste Steden waren buiten dit gewest gebooren.’ Verscheiden' andere aanmermerkingen vervatte dit geschriftGa naar voetnoot(h), welk die van Holland, agtende reeds genoeg gezeid te hebben, onbeantwoord lieten. Zeker, men begon, in deezen tyd, in Holland, te oordeelen, dat iemant, die, binnen de vereenigde schattingdraagende gewestenGa naar voetnoot(i), of zelfs in zulken, die de Hollanders niet uitslooten, gebooren was, aldaar wel Ampten bekleeden mogt. Leicesters reis naar Noordholland hadt zoGa naar margenoot+ veel agterdogt veroorzaakt in de Hollandsche Staaten, dat zy geraaden vonden, hunne Dagvaart in eene beslooten' Stad te houden, en hiertoe Haarlem te verkiezen. De vergadering was op verre na niet voltallig, toen de Raadsheer Valke haar kwam afvraagen ‘of Hohenlo voorhadt, met het Krygsvolk, door hem verzameld, de Engelschen van Maaslandssluis, Maasland en Delftshaven te verdryven, gelyk men den Graave van Leicester hadt aangediend, en deeze van den Raad van Staate hadt willen weeten?’ Men antwoordde, dat men 't hieldt voor een | |
[pagina 252]
| |
uitstrooisel, welk geen geloof verdiende, waar mede Valke zig scheen te laaten gezeggenGa naar voetnoot(k). |
|