Vaderlandsche historie. Deel 8
(1753)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 239]
| |
Hofs, hadt aangemerkt, was niet geheel zonder grond. Ortel was, in Engeland, behendiglyk geraakt aan eenige punten uit Leicesters geheim Berigtschrift, welken hy Oldenbarneveld toegezonden hadt. Zy kwamen, in 't voornaamste, hierop uit. ‘De Graaf moest zig in zyn voorig gezag doen herstellen, en zo de Staaten hem, daarin, scheenen te willen verkorten, moest hy 'er eenigen Steden kennis van geeven, en 'er de Gemeenten van onderrigten, op dat deezen de Staaten tot eenpaarigheid bragten. Hy moest eenen Vredehandel met Spanje voorslaan, en zo de Staaten daartoe niet neigden, moest hy hun verklaaren, dat haare Majesteit in de noodzaaklykheid gebragt zou worden, om afzonderlyk met Parma te handelen. Hy moest deezen voorslag, door vertrouwde Personen, der Gemeente smaakelyk maaken, haar vertoonende, hoe men, met zo kleine magt, zonder Engelands bystand, tegen Spanje niet oorloogen kon, en hoe men, daarentegen, in vrede, verligting van lasten te wagten hadt. Den Graaven Maurits van Nassau en Filips van Hohenlo, 't sluiten der vrede zoekende te stremmen, moest hy doen verzekeren, dat, by 't verdrag, voor hunne belangen, behoorlyk gezorgd zou wordenGa naar voetnoot(l)’. Van deeze punten schynt Oldenbarneveld aan sommigen iet ontdekt te hebben: 't welk, Leicester ter | |
[pagina 240]
| |
ooren gekomen zynde, hem niet slegts hevigGa naar margenoot+ deedt uitvaaren tegen den Advokaat; maar hem ook, meent men, tot het besluit bragt, om zig van zynen Persoon en zelfs van dien van Prinse Maurits te verzekeren. Zo veel is 'er, ten minsten, van, dat hy, eenige Engelsche Vendels naar Maaslandssluis en Delftshaven hebben de doen trekken, zelf, in alleryl, van Dordrecht, naar den Haage verreisde; en dat, 's nagts na zyne aankomst, Oldenbarneveld, door de Raadsheeren van Wyngaarden en Kaasenbrood, gewaarschuwd werdt, dat de Graaf voorhadt, hem te ligten en naar Engeland te zenden. De Advokaat begaf zig, hierop, nog voor den dag, naar Delft, en vernam daar, hoe, in Zeeland, de spraak ging, dat men Prins Maurits, hem en eenige andere Leden der Staaten, in verzekering genomen hadt, omze naar Engeland te voeren. Hy dan, bevroedende, dat zulke gerugten, schoon eerst valsch, egter, dikwils, naderhand, waar worden, bewoog Prins Maurits, om den Haage te verlaaten. Leicester kreeg 'er haast kennis van: en, te gelyk verneemende, dat de Prins en Hohenlo, onder voorwendsel van eenen aanslag des vyands op Zeeland te willen voorkomen, eenig Krygsvolk byeen bragtenGa naar voetnoot(m), gaf hy voor, dat men 't, daarmede, op het verdryven der Engelschen van Maaslandssluis en Delfshaven gemunt hadGa naar voetnoot(n). Hohenlo heeft, sedert, tegen ver- | |
[pagina 241]
| |
scheiden' Persoonen verklaard, dat Leicester een' aanslag op zyn leeven gesmeed hadtGa naar voetnoot(o). Dat de Koningin last hadt gegeven, om hem te vatten, blykt, uit eenen ontcyferden Brief van den Gezant Bukhorst, die nog voorhanden is, en waarin hy de zwaarigheden optelt, die, in zulk eene onderneeming, gelegen waren. Zy kwamen hierop uit: ‘dat de Graaf van Hohenlo thans groot gezag hadt, hier te Lande; dat men de Steden en Plaatsen, die onder zyn bewind stonden, niet ligt zou konnen meester worden, gemerkt het weinig Engelsch Krygsvolk, welk thans hier te Lande was; en dat het vangen van Hohenlo Graaf Maurits, die hem als zyn' Vader aanmerkte, ligtelyk, zou konnen brengen tot het wanhoopig besluit, om, met hulp van iemant’ wiens naam, door een onbekend cyfer, uitgebeeld wordt; doch dien ik meen Oldenbarneveld te zyn ‘de Vereenigde gewesten geheellyk van Engeland te vervreemden.’ Om deeze redenen, hadden Bukhorst, Wilkes en Joan Norrits beslooten, het vatten van Hohenlo uit te stellen, tot op naderen last der KoninginneGa naar voetnoot(p), die, myns weetens, sedert, niet gegeven is. In deezen stand der zaaken, stonden deGa naar margenoot+ trouwste lief hebbers des Vaderlands als voor 't hoofd geslaagen, niet weetende, wat keer dezelven neemen zouden. De grootste hoop der Hervormden hieldt het met Leicester, | |
[pagina 242]
| |
en beschuldigde de Staaten. Eene menigte van war- en woelzieke geesten roeide hieronder. De groote Steden stonden in een blykbaar gevaar van oproer. Om dit te stuiten, hadt men, te Amsterdam, eenige metaalen stukken, voor 't Stadhuis, geplant, en 'er deeze regels, op een geschilderd bord, by doen hangenGa naar voetnoot(q): ‘Oft 'er verraadt oft oproer quaadt, wierde vernoomen;
Men zal tot baat, geschut op straat, hier uit doen koomen.
|
|