Vaderlandsche historie. Deel 8
(1753)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXV. Leicester keert in Zeeland terug.De Graaf van Leicester, eindelyk, de te rug reize van Engeland hebbende aangenomen, was, den zesden van Hooimaand, in Zeeland geland, en maakte terstond gereedschap om Sluis te ontzetten, de belegerden, midlerwyl, opbeurende, door troostelyk schryven. Ook hieldt men moed in de Stad, onaangezien het heftig schieten des vyands, die de vesting allengskens naderde. Leicester, te Oostende gekomen, vertoonde zig, | |
[pagina 227]
| |
eerlang, met zestig schepen, voor 't Sluische gat, zonder iets uit te regten. Te rug gekeerd naar Oostende, ontscheepte hy daar zyn volk, en trok 'er mede naar Blankenberg. Doch Parma deedt hem vanhier wyken naar Oostende: vanwaar hy, eerlang, naar Zeeland toog, de schuld zyner vrugtelooze onderneeming schuivende op de Staaten en derzelver Amptenaars, die hem van geld en volk onvoorzien gelaaten hadden. Op den vyfden van Oogstmaand, werdt deGa naar margenoot+ vyand meester van een stuk wals te Sluis, 't welk zo veel schriks bragt in de belegerden, dat zy, de hoop op ontzet t'eenemaal verlooren geevende, tot handeling met Parma, beslooten, en hem, den zelfden dag, de Stad, by eerlyk verdrag, opgaven. Leicester deedt de Hoofden der Bezettinge, naderhand, hun gedrag verantwoorden, 't welk zy wel genoeg deeden; doch niet zonder van ter zyde de Bevelhebbers der vloote, die wind en stroom mede gehad hadt, over 't verzuimen van 't ontzet der Stad, te beschuldigenGa naar voetnoot(l). Terstond na 't verwelkomen van Leicester, LeicesterGa naar margenoot+ waren hem, meest door beleid der Staaten van Holland, eenige punten onder 't oog gebragt, raakende de onlusten, ontstaan sedert zyn afwezen; vooral ter oorzaake van zyn schryven aan Junius. Den Graave zig genegen getoond hebbende tot weeringe van allen misverstand, kwam men wederom te woorde: by welke gelegenheid, Leicester uitsloeg ‘dat sommige Leden der Vergadering | |
[pagina 228]
| |
van Holland hem geen goed hert toedroegen; dat de Graaven Maurits en Willem van Nassau, met die van Hohenlo, Nieuwenaar en anderen, tegen hem samengespannen waren; hoewel het den jongen Heere Maurits niet te wyten stondt: dat hy haare Majesteit ook berigten zou, hoe men 't geld, bewaard tegen zyne overkomst, aan 't herwaards troonen der Duitsche Ruiteren en Knegten gespild hadt.’ Voorts sprak hy, met veel veragting, van de Engelsche Heeren, die wel stonden by de Staaten, gelyk Bukhorst, Norrits en Wilkes: zig niet ontziende den eersten eenen nar te noemen: en dreigende, het Land te zullen verlaaten, zo Sluis, dat toen nog niet over was, den vyand in handen viel: welke bedreiging, bekend geworden onder 't volk, zo veel wrogt op de Predikanten, dat zy hem, door eene plegtige bezending, lieten bidden, dat hy toch Gods Kerke niet ten roof laaten wilde, hem, daarenboven, alles aanbiedende,Ga naar margenoot+ wat in hunne magt wasGa naar voetnoot(m). De algemeene Staaten zelven, na 't overgaan van Sluis, geenen beteren raad weetende, dan op de Engelsche genade te dryven, leverden Leicester een Geschrift over, waarby zy hem verzogten ‘ten goede te willen neemen, 't gene zy, te vooren, de vrymoedigheid genomen hadden, om hem voor te houden; en zo zy daarin de grenzen van 't vereischt ontzag mogten overschreeden hebben, zulks gunstelyk te willen verschoo- | |
[pagina 229]
| |
nen, hebbende zy nooit voorgehad het gezag zyner. Doorlugtigheid te verminderen; maar willende zy, in tegendeel, hem alle schuldige gehoorzaamheid en eer bewyzen en doen bewyzen: in verwagting, dat hy hen ook, in hunne agtbaarheid en voorregten, handhaaven zou, en in 't beschikken der zaaken van Regeeringe, goed verstand houden met de Staaten, die niet, gelyk sommigen ten onregte waanden, uit tien of twaalf Persoonen bestonden; maar uit de Ridderschap, Edelen en Raaden of Vroedschappen der Steden van alle de gewesten, en, door derzelver Gemagtigden ter algemeene Staatsvergaderinge, werden vertoond.’ Met dit geschrift, welk met dankzegging aanvaard werdt, scheen men Leicester vergenoegd te hebbenGa naar voetnoot(n). SedertGa naar margenoot+ arbeidde men ook om hem met den Graave van Hohenlo, die grootelyks op hem misnoegd was, te verzoenen. Doch dit gelukte niet. Hohenlo hieldt zig niet slegts in persoon verongelykt door Leicester; maar hy begreep ook, dat Prins Maurits en de Staaten van Holland en Zeeland, welken hy diende, in verscheiden' voorregten verkort waren: wanneer deeze bezwaarnissen waren weggenomen, en de Regeering gebragt in den staat, waarin zy geweest was, ten tyde van Prinse Willem, hoogloflyker gedagtenisse, wilde hy de Plaatsen, by hem bezet, wel wederom ruimen, en den dienst der Landen verlaatenGa naar voetnoot(o). | |
[pagina 230]
| |
De verzoening van Leicester met de StaatenGa naar margenoot+ bleek, eerlang, onopregt geweest te zyn. Hy, zig nog ophoudende in Zeeland, beschreef de algemeene Staaten, tegen den vierof vyfentwintigsten van Oogstmaand, te Dordrecht, en zondt midlerwyl zynen Geheimschryver Junius naar Arnemuiden, om te verstaan, hoe men daar, ten dienste haarer Majesteit, gezind ware. Dit verwekte nieuwe agterdogt: die gesterkt werdt, door de gerugten der Vredehandelinge tusschen Engeland en Spanje. Leicester hadt ook nieuw misnoegen getoond, doordien de Staaten, uit Bukhorsts redenenGa naar voetnoot(p), vertrouwen geschept hebbende, dat de Koningin hun vyf tonnen gouds verstrekken zou, zo zy tien tonnen buitengewoon opbragten, gelyk zy reeds, gedeeltelyk, gedaan hadden, en nu verneemende, dat haare Majesteit de handen geslooten hieldt; oordeelden, ook niet aan hunne belofte gehouden te zyn: 't welk Leicester geweldig buiten de gissing gingGa naar voetnoot(q). Toen hy te Dordrecht kwam, waren 'er de algemeene Staaten nog niet allen. Des zondt hy den Raadsheer van Staate, Willem Bardes, aan de Staaten van Holland, om te verstaan, welke middelen van oorloge zy voorhadden hem toe te voegenGa naar voetnoot(r). Men gedroeg zig, in antwoord, tot een vertoog, welk reeds gereed lag, en den Graave, kort hierna,Ga naar margenoot+ behandigd werdt. Het behelsde negen punten. 1. ‘Eene belofte, om 't verding, met haa- | |
[pagina 231]
| |
re Majesteit gemaakt, getrouwelyk naar te komen. 2. Eene verklaaring, dat, by gebrek van een' Vorst, de hooge Overheid der gewesten wederom verviel aan de Ridderschap, Edelen en Steden derzelven, die ook, in deeze hoedanigheid, met haare Majesteit gehandeld en den Graaf tot Landvoogd beroepen hadden. 3. Dat men, ten onregte, voorgaf, dat deeze hooge Overheid niet verbeeld werdt, door de Gemagtigden ter Dagvaart. 4. Dat, deeze Gemagtigden maar byzondere Persoonen zynde, hunne byzondere misslagen den Staaten niet geweeten moesten worden. 5. Dat de Staaten, met het kiezen van den Graaf tot Landvoogd, zig niet ontdaan hadden van de hooge Overheid. 6. Dat zyne Doorlugtigheid met den Raad van Staate egter alle die zaaken te beschikken hadt, die, door Keizer Karel, aan de algemeene Landvoogden verbleeven waren, overeenkomstig met het Berigtschrift, daarop gemaakt, of nog te maaken. 7. Dat de byzondere Stadhouders, de Oversten van Steden, de Bevelhebbers en het Krygsvolk, den algemeenen Staaten, den Graave, als algemeenen Landvoogd, en den Gewesten en Steden, daar zy gebruikt werden, hulde en trouw zouden zweeren: zullende het Krygsvolk, in 't byzonder, den eed van gehoorzaamheid aan zyne Doorlugtigheid en aan de byzondere Stadhouders en Bevelhebbers hebben te doen. 8. Dat de Graaf wel volstrekte magt over zaaken van oorloge zou hebben; doch geen meer | |
[pagina 232]
| |
krygsvolk mogen ligten, dan uit den onderstand der Koninginne en verdere ingewilligde lasten kon worden betaald, wordende hy ook verzogt, de zeezaaken te beleiden by den Admiraal, en 't verleggen der bezettingen by de Stadhouders van elk gewest. 9. Dat het hem mogt gelieven, de veranderingen, op zynen naam, door ongeruste menschen, in 't voorleeden jaar,Ga naar margenoot+ bewerkt, te herstellen.’ Op dit vertoog, antwoordde Leicester, den eersten van Herfstmaand, dat de eerste zes punten hem niet betroffen, hebbende hy nimmer naar meer gezag gestaan, dan hem opgedraagen was, waarby hy ook alleen wilde gehandhaafd worden. Den eed, aan de byzondere Landschappen, Steden en Leden, in 't zevende punt gevorderd, vondt hy onbehoorlyk en van gevaarlyken gevolge. Voor 't gene by het agtste punt begeerd werdt, beloofde hy te zullen zorgen. Op het negende begeerde hy nadere verklaaring van 't gene men hersteld wilde hebben, wanneer hy doen zou, 't gene hy, naar billykheid, zou vinden te behoorenGa naar voetnoot(s). Ga naar margenoot+ Des anderendaags, verscheenen, ter Vergaderinge van Holland, uit Leicesters naam, Jakob Valke en Joost van Menyn, met eene boodschap, voor welke men lang bedugt geweest was. Zy sloegen voor ‘of het, zo men de Landen, met eigen' middelen en met de gewoonlyke hulp der Koninginne, | |
[pagina 233]
| |
niet zage te beschermen, gelyk zyne Doorlugtigheid zulks niet doenlyk hieldt; niet geraaden ware, op redelyke voorwaarden, vrede te maken met den Spanjaard. Haare Majesteit wilde, hiertoe, den Staaten de hand leenen. Of verkoos men liever, afzonderlyk, te handelen met den Hertoge van Parma; zy mogt het ook wel lydenGa naar voetnoot(t).’ Doch om het oogmerk van dit voorstel wel te verstaan, moeten wy, 't gene eenige betrekking tot het zelve heeft, wat omstandiger ontvouwen. De Koningin van Engeland, bevroedende,Ga naar margenoot+ dat de kryg in de Nederlanden meest gevoerd werdt, met penningen, uit Spanje overgemaakt, en dat deeze penningen, uit de Westindische schatten, gevonden werden; hadt zo dra niet beslooten, den Nederlanderen by te staan, of zy zondt François Drake, met eenentwintig schepen, naar Amerika, om Filips aldaar afbreuk te doen. Hy stak, in HerfstmaandGa naar margenoot+ des jaars 1585, in zee: en 't gelukte hem, de Stad S. Jago, gelegen op het Eiland van den zelfden naam; ook S. Domingo, op Hispaniola, te plonderen. Daarna, geland aan de vaste kust, bemagtigde hy Kartagena, en nog twee andere Plaatsen, en keerde, in den zomer des volgenden jaars, te rugGa naar voetnoot(u). Hy kwam, in 't najaar, in Holland, met den titel van Ambassadeur der Koninginne, en zogt de algemeene Staaten te beweegen, om twintig schepen te voegen, by eenigen van | |
[pagina 234]
| |
haare Majesteit, tot ondersteuning van Don Antonio, verdreeven Koning van Portugal; doch men hadt hier geene ooren naar. Drake stak dan alleen, met zyne vloot, in zee, en vernielde, in de Haven van Kadix, een merkelyk getal van schepen, die, met monden andere behoeften, voor de schepen, welken Filips, tegen Engeland, uitrustte, gelaaden waren. De Agent van Don Antonio verzogt toen de Staaten, op nieuws, om eenige schepen: breed opgeevende van Drakes verrigtingen, en van den kans, die 'er was, om de Spaansche wapenen van Nederland te wenden, en zynen meester, in 't bezit van Portugal, te herstellen. Ook stonden de algemeene Staaten hem negen schepen toe. Doch Prins Maurits en die van Holland en Zeeland verwylden de uitrusting, zo dat 'er niets van kwam, ten deezen tyde. Zelfs kon de Portugeesche Agent geen verlof krygen, tot het opregten eener Loterye: waaruit hy de kosten van eenige schepen meende te zullen konnen vindenGa naar voetnoot(v). |
|