Vaderlandsche historie. Deel 8
(1753)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXIV. Welvaart der Vereenigde en deerlyke staat der Spaansche Nederlanden.Onder dit woelen, voor en tegen 't gezag, dat zig de Engelschen hier dagten te verkrygen, zag men de welvaart der Vereenigde Landen, hand over hand, toeneemen, met het toeneemen van den Koophandel, die, voor een groot gedeelte, uit de Steden van Brabant en Vlaanderen, welken den vyand in handen gevallen waren, naar Holland en Zeeland geweeken was. In de Spaansche Nederlanden, zat men, daarentegen, byna neeringloos. Steden en Dorpen raakten beroofd van Ingezetenen. In de wooningen der Dor- | |
[pagina 225]
| |
pen, nestelde het wild gedierte. Akkers en weiden begroeiden digt met ruigte. Gebrek van toevoer veroorzaakte bystere duurte in de graanen; zo dat de rogge op agthonderd guldens het last te staan kwam, de tarw naar evenredigheid meerder goldt. De armen hielden 't lyf by ongewoon voedsel, daar zeldzaame ziekten uit ontstonden. De Edelen en ryke burgers verarmden, en men heeft sommigen van deezen, by donkeren avond, om brood zien bidden. De renten, die men tegen den penning zestien, agttien of twintig plagt te koopen, waren thans te bekomen, tegen den penning zeven. De duurte der graanen nam egter eerlang af, van twintig tot een, doordien men het loopen en stroopen des Krygsvolks ernstiger begon te weeren, en zig meer op het beploegen en bezaaijen der verwoeste akkeren begon toe te leggen: waarop, in 't naaste jaar, een gezegende oogst volgdeGa naar voetnoot(i). De deerlyke staat der Spaansche NederlandenGa naar margenoot+ was oorzaak, dat de Hertog van Parma, dit jaar, laater dan te vooren, in 't veld verscheen. In Bloeimaand eerst, zondt hy Hautepenne, met vyfduizend man, naar de Veluwe, als hadt hy voorgehad, daar langs, in Holland te dringen. Doch hy hadt het oog op Sluis, welk hy, op den elfden van Zomermaand, begon te belegeren. Binnen deeze vesting geboodt Jonkheer Arend van Groeneveld, die den belegeraaren, in menigen uitval, merkelyke schade toebragt. | |
[pagina 226]
| |
Leicester, van dit beleg, in Engeland, kennis gekreegen hebbende, beloofde den OversteGa naar margenoot+ ontzet. In den aanvang van Hooimaand, deeden Prins Maurits en de Graaf van Hohenlo eenen inval in Brabant, om, ware 't mogelyk, Parma van Sluis af te trekken Gelder verraaden. Doch het naderen van Hautepenne, die, zig, door verraad, meester gemaakt hebbende van Gelder, waarover Aristote Patot, een Schotsman, geboodt, wederom naar Brabant gekeerd was, deedt hen den hertogt neemen. Prins Maurits begaf zig naar Zeeland. Doch Hohenlo belegerde de schans te Engelen.Ga naar margenoot+ Hautepenne kwam hem hier bestooken, en werdt 'er geschooten, dat hy 't bestierf. De schans ging daarna over, en kreeg, merkelyk sterker gemaakt zynde, den naam van Crevecoeur. Hohenlo zou hierop iets tegen 's Hertogenbosch ondernomen hebben; doch kreeg, door bestel, zo men meent, der aanhangelingen van Leicester, zo veel volks niet, als hy verwagt hadt, weshalve hy zynen toeleg staaken moestGa naar voetnoot(k). |
|