Vaderlandsche historie. Deel 8
(1753)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 218]
| |
XXII. De Engelsche Ambassadeur Bukhorst verdedigt de Staaten.De ophef over 't schryven aan Leicester verviel ook, na de aankomst van den Engelschen Ambassadeur, Thomas Bukhorst, die rondelyk verklaarde, dat hy zig volkomenlyk verzekerd hieldt van de goede meening der algemeene Staaten en des Raads, jegens 't Land, haare Majesteit en den Graave van Leicester, in alles, wat 'er, na 't overgaan van Deventer, gedaan was. Hy schreef, op gelyken voet, aan de Koninginne, aan den Geheimschryver Walsingham, en zelfs aan Leicester, ter verschooninge der StaatenGa naar voetnoot(v). Met hem, beraamde men terstond de krygskosten deezes jaars, die, behalve 't gene de Koningin gewoonlyk betaalde, omtrent vyftien tonnen schats beloopen zoudenGa naar voetnoot(w). En hy nam aan, de Koningin, tot het opschieten vanGa naar margenoot+ een derde deezer somme, te beweegen. De Raad van Staate gaf, volgens zyn goeddunken, op Leicesters naam, een Plakaat uit, waarby elk verbooden werdt, de Koningin, den Engelschen Landaart, de inlandsche Overheden of eenige Persoonen in dienst van haare Majesteit of van de Staaten, by monde of by geschrifte, te lasterenGa naar voetnoot(x). Bukhorst vertrok, sedert, naar Utrecht; daar hy de gemoeden tot eendragt scheen te willen brengen; doch weinig vrugt deedtGa naar voetnoot(y). Ga naar margenoot+ De Advokaat Oldenbarneveld, de wederkomst van Leicester, tegen wien hy, dikwils, alleen het spits afbyten moest, te gemoet | |
[pagina 219]
| |
ziende, begon, ten deezen tyde, aan te houden, om ontslag van zynen dienst, en liet zig, na veel aanhoudens van der Staaten zyde, alleenlyk overhaalen, om 'er nog vier of vyf maanden in te volharden; mids men hem, ter Dagvaart, zo veel mogelyk bystondt, hem niet bepaalde aan zyn Berigtschrift, noch hem verbondt, tot het houden zyner vaste woonplaatse in den Haage. Voorts behieldt hy de vryheid, om, in geval van handel over vrede, of over het opdraagen der Landen, zonder beding van behoudenis van Godsdienst en Voorregten, zyn ampt terstond te mogen nederleggenGa naar voetnoot(z): waaruit men zien kan, voor welke ongemakken, de voorzigtige Staatsman thans meest bekommerd was. Hiertusschen, waren ook de Friesche gezantenGa naar margenoot+ uit Engeland wedergekeerd. Den brief, hun medegegeven door de Koninginne, begeerdenze, op eenen vollen Landdag, over te leveren, en daar voorts verslag te doen van hunne verrigtingen. Doch zy werden afgeweezen, als niet behoorlyk gemagtigd geweest zynde. Moeilyk hierover, klaagdenze hunnen nood den Engelschen Ambassadeur Bukhorst, die, met de zaak verlegen, in beraad nam, om zelf naar Friesland te gaan; doch sedert den Raadsheer van Staate, Willem Bardes, verzogt, de reis voor hem te doen. Deeze, te leeuwaarden, met den Stadhouder, en daarna, met andere eer- | |
[pagina 220]
| |
lyke luiden, in gesprek getreden, vernam haast, dat de bezending naar Engeland hervoort kwam van eenige misnoegden, voornaamlyk uit Oostergo, die, door de Utrechtschen, waren opgezet. Hy hoorde, daarna, deeze misnoegden zelven, die breed opgaven, van hunne zugt tot de Engelsche Regeering, en in hunne partyen vry wat te berispen vonden. Doch alzo hy alleen was, en niet behoorlyk gemagtigd tot het afdoen der geschillen, vermaande hy partyen tot vrede, en keerde, met genoegen van een ieder, te rugGa naar voetnoot(a). Ga naar margenoot+ Maar te Utrecht ontstondt nieuwe beweeging, op den vyfden van Zomermaand. De Graaf van Nieuwenaar, misnoegd op den Predikant Herman Stryker of Modet, om dat deeze, zo men meende, hem den voet dagt te ligten, en, door beroerte onder 't gemeen, den Baron North tot Stadhouder te doen verkiezen; hadt hem doen aantasten, en hierdoor zo veele gisting verwekt in de gemoeden, dat de poorten geslooten werden, de burgery in 't geweer raakte, en de agt Burgerhopluiden op 's Bisschops hof kwamen, daar de Stadhouder zyn verblyf hieldt. En 't stondt 'er deerlyk geschaapen, hadden de gewezen Keurvorst Truchses en de oud Veldheer Norrits, door hunne tusschenspraak, de gemoeden niet tot bedaaren gebragt. De Magistraat stelde egter Modet vanGa naar margenoot+ zynen dienst. Doch na verloop van eenige weeken, werdt het geschil met Nieuwenaar | |
[pagina 221]
| |
bygelegd, en de Predikant wist zig, sedert, zo diep in te dringen in zyne gunst, dat hy, dikwils, van hem geraadpleegd werdt, en groote gemeenschap met hem onderhieldtGa naar voetnoot(b). Kort te vooren, hadden de Staaten vanGa naar margenoot+ Holland, bespeurende, dat het uitvaaren der Predikanten tegen hunne Regeering, niet minder dan voorheen, in zwang ging, beslooten, Adriaan Saravia, Hoogleeraar der Godgeleerdheid te Leiden, nevens twaalf der voornaamste Hollandsche Predikanten, in den Haage te ontbiedenGa naar voetnoot(c). Zy verscheenen, op den veertienden van Bloeimaand. EenigeGa naar margenoot+ Gemagtigden der Staaten en der Geregtshoven hielden hun voor ‘hoe veel onheils 'er, uit den argwaan der Ingezetenen tegen der Staaten Regeering, voor Land en Kerk, te wagten ware: hun voorts hoop geevende op verbetering van onderderhoud, en begeerende, datze hunnen toehoorderen eendragt en gehoorzaamheid aan de Overheid zouden inscherpen.’ Zy verklaarden zulks altyd te hebben gedaan en daarin te zullen volharden: doch lieten, ondertusschen, geene kleine zugt tot de Engelschen blyken, en gaven, in 't voorbygaan, te verstaan, dat een groot deel der Staaten zelden ter Kerke, de meesten nimmer ten Avondmaal kwamen. 't Bleef hier niet by. Zy roerden verscheiden' misbruiken aan, in Staats- en Krygs- en Regtszaaken, waarover, zeidenze, 't gemeen morde. De gemagtig- | |
[pagina 222]
| |
den hoorden hen met geduld, en verschoonden alles met bondige redenen. Doch eindelyk hielden de Leeraars aan, om, over 't stuk der Kerkenordening, in onderhandeling te treeden, waartoe de gemagtigden niet gelast waren. De Leeraars verklaarden, derhalve, in 't afscheid neemen, dat zy eenigen uitmaaken zouden, om breeder gehoor by de Staaten te verzoekenGa naar voetnoot(d). |
|