Vaderlandsche historie. Deel 8
(1753)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXX. Prounink woelt om eenige gewesten met Utrecht te doen aanspannen.De Burgemeester Prounink, geslooten uit de Vergadering der algemeene Staaten, bewoog, geduurende de onderhandelingen met Sonoi, de Utrechtsche Vroedschap, en, door deeze, den Graaf van Nieuwenaar, tot het aanleggen eener Byeenkomst binnen Utrecht, waarop ook de Staaten van Gelderland en Overyssel verzogt werden Gemagtigden te | |
[pagina 212]
| |
zendenGa naar voetnoot(h). De Vroedschap hieldt verstand met eenige luiden, in deeze twee gewesten, in Groningerland, en vooral in Friesland: alwaar zy dreef, dat men, nevens die van Utrecht, de hooge Overheid der Landen aan de Koninginne behoorde op te draagen; wanneer, meendeze, Holland en ZeelandGa naar margenoot+ wel volgen zouden. In Friesland, waren 't de Predikanten zo verre eens over dit stuk, dat zy, na 't houden van twee Byeenkomsten, tegen de vermaaning van Graave Willem Lodewyk, die hun riedt, zig niet in Staatszaaken te steeken, eenen Leeraar, op kosten der Kerken, naar Engeland zonden. Een groot getal andere Ingezetenen van dit gewest, inzonderheid uit Oostergo, haakende naar verandering, of gestoord op de Staaten, hieldt ook, van tyd tot tyd, Byeenkomsten te Leeuwaarden, alwaar men, zonderGa naar margenoot+ op eene voorgaande vergadering van den Adel en Eigenerfden hiertoe gemagtigd te zyn, twee gezanten, Wybrand Aylua en Dominikus Richoeus van Postella, verkoor, om, op den naam der gemeene volmagten van Oostergo en derzelver bondgenooten van Westergo, de Zevenwolden en de Steden, der Koninginne van Engeland de hooge Overheid van Friesland aan te bieden. Hoofdaanleiders van dit werk waren Hessel Aisma, President van den Hove, en zyn Broeder en Zwager, luiden, die, meent men, haakten naar eene Koningklyke Regeering, om, onder dezelve, 't beleid der Friesche Lands- | |
[pagina 213]
| |
zaaken, wederom, gelyk voorheen, gesteld te zien aan 't Hof, dat zig nu alleen met Regtszaaken ophieldtGa naar voetnoot(i). Men hadt den Stadhouder en Raaden goedkeuring van dit gezantschap, of ten minsten verklaaring van hun gevoelen over het zelve verzogt. Graaf Willem Lodewyk hadt zig, voorzigtelyk, verklaard, voor de opdragt der hooge Overheid aan de Koninginne, mids zulks, in gemeenschap met de andere Gewesten, wier gezanten, ten deezen einde, reeds in Engeland waren, geschiedde. Doch die van 't Hof hadden 't Gezantschap, als overeenkomende met de verdingen tusschen de Landen en Engeland aangegaan, eenvoudiglyk, goedgekeurd. De Friesche Gezanten vertrokken dan, en verwierven, in Engeland gekomen, tot spyt van die der algemeene Staaten, terstond gehoor by de KoninginneGa naar voetnoot(k), die hen, met algemeene woorden, bedankte voor hunne genegenheid, en, eerlang, met eenen beslooten brief, aan de Friesche Staaten te rug zondt. Ondertufschen, was de Byeenkomst te UtrechtGa naar margenoot+ gehouden, ondanks de vermaaningen des Raads van Staate, tegen het houden van zulke byzondere Vergaderingen, die niets dan scheuring konden voortbrengen. Eer nog de Overysselsche Gemagtigden aangekomen waren, hadden de Gelderschen en Utrechtschen ook die van Holland en Zeeland, op de Utrechtsche Byeenkomst, genodigd; | |
[pagina 214]
| |
doch deezen zonden den Brief aan de algemeene Staaten, die 'er op antwoordden: en aanweezen ‘dat men, 't gene men voorstellen wilde, in hunne Vergadering, kon voorstellen, en dat men, afzonderlyk byeenkomende, 't spoor der Waalen scheen te willen houden, die, met hun raadslaan op zig zelven, de eerste scheuring der Landen veroorzaakt hadden.’ De Utrechtsche Vroedschap, zig voelende geraakt door dit schryven, gaf eenen Brief in 't licht, gerigt aan de Wethouders, Vroedschappen, Burgerhopluiden en goede Gemeenten der Steden van Holland en Zeeland, waarin 't gedrag der Staaten deezer twee gewesten, ten ergsten, werdt afgemaald. Prounink, in 't byzonder, gaf insgelyks, eene verdediging uit, die de Staaten van Holland en Zeeland vinnig stak. De Staaten deeden een antwoord op den Brief der Vroedschap drukken, houdende aan Schout, Burgemeesteren, Schepenen, Raad en de goede Gemeente van Utrecht. 't Bedryf der Utrechtsche Regeeringe werdt, in dit antwoord, voor wetteloos verklaard. Ook las men 'er in, hoe eenige Oversten van Hollandsche grensvestingen duidelyk gezeid hadden, dat zy last hadden om dezelven te bewaaren, niet tot bescherming der Landen, maar om 'er de hengsten, zo noemde men de treflykste en getrouwste Steden, mede te bedwingenGa naar voetnoot(l). |
|