Vaderlandsche historie. Deel 8
(1753)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 183]
| |
de hy, in Reingouds plaats, Joris de Bie, tot algemeenen Thesaurier, en Filips Doublet tot algemeenen Ontvanger: luiden, die deeze ampten, met zeldzaamen lof van getrouwheid, hebben waargenomenGa naar voetnoot(r). Doch kort hierna, verklaarde de Graaf, dat hy van zins was, met den eersten, eenen keer te doen naar Engeland. Hy gaf, by de Staaten, voor, dat hy 't Parlement by woonen moest, alwaar hy ook de Nederlandsche zaaken behertigen zou. Onder 't gemeen, werdt, vast, verspreid, dat hy vertrok, uit misnoegen op de StaatenGa naar voetnoot(s). Dit werdt zelfs den volke, van de Predikstoelen, ingestampt: 't welk, den Graave zynde aangediend, hem dubbelzinniglyk deedt antwoorden ‘dat men de Leeraars wel anders zou doen prediken.’ Doch het eigenlyk oogmerk van zyn vertrekGa naar margenoot+ schynt geweest te zyn, der Koninginne den staat der Nederlandsche zaaken, omstandiglyk, te ontvouwen, en veelligt eenige nieuwe middelen met haar te beraamen, tot bereiking van 't gene men voorhadt. Oldenbarneveld en andere Gemagtigden der algemeene Staaten zogten hem de reize te ontraaden, of ten minsten te doen uitstellen. Doch hy liet zig niet verzetten, betuigende egter, byna met eede, dat hy niet vertrok, uit ongenoegen op de StaatenGa naar voetnoot(t), schoon hy zig ontvallen liet, dat hem het Vertoog der Staaten van Holland en eenige andere dingen wat tegen waren geweest. Op 't verzoek | |
[pagina 184]
| |
der algemeene Staaten, beloofde hy, 't bewind der Regeeringe, in zyn afwezen, den Raad van Staate in handen te zullen stellen. Aan Norrits zou hy gaarne 't Opperbevel over 't Krygsvolk gegeven hebben; doch men verzogt hem, dat hy 't bewind der zaaken van oorloge ook aan den Raad van Staate stellen wildeGa naar voetnoot(v), gelyk hy, sedert, in schyn,Ga naar margenoot+ deedt. De Graaf van Nieuwenaar was, eenigen tyd geleeden, door Leicester, naar Oostland gezonden, om tweeduizend ruiters, drieduizend knegten en duizend delvers aan te neemen. Dit volk was geworven en 't geld, tot den optogt vereischt, byeen gebragt. Nogtans bleef het agterGa naar voetnoot(w), zonder dat men, in eenen geruimen tyd, wist, waar 't haperde. Eindelyk, kreeg men blyks genoeg, dat Leicester, bedugt dat de Hoogduitschen, te zeer geneigd tot den Huize van Nassau en den Graave van Hohenlo, hem, veelligt, over de hand zouden zyn, besteken hadt, dat zy niet opkwamen. Hierover viel ook gesprek, voor Leicesters vertrek. De Graaf schreef het marren der Hoogduitschen, blaauw genoeg, toe aan zeker misverstand, waardoor Nieuwenaar, 't Klooster Lochem, by Brunswyk, voor Lochem, in Gelderland, daar de zamelplaats moest geweest zyn, genomen hadt. Voorts, drong hy de Staaten tot afrekening met Nieuwenaar en de Duitsche Oversten, welken men, wat laater, met zeventigduizend guldens voldeedtGa naar voetnoot(x). | |
[pagina 185]
| |
Daarna vertoonde Leicester den algemeenen Staaten, dat Gelderland, Overyssel, UtrechtGa naar margenoot+ en Friesland haarer Majesteit de Opperheerschappy aangebooden hadden; doch de algemeene Staaten niet: ook niet die van Holland en Zeeland. Maar men gaf, hierop, te verstaan ‘dat zulk eene opdragt, zoze geschied was, voor 't bedryf eener muitzieke gemeente gehouden moest worden; dat Holland en Zeeland hunne genegenheid, om zig der Koninginne te onderwerpen, meermaalen, betoond hadden, en nog de laatsten niet zyn zouden, zo dra zy wisten, dat haare Majesteit de heerschappy, op redelyke voorwaarden, begeerde te aanvaarden.’ Maar aan deeze voorwaarden haperde het, naar 't schynt, met de Koninginne; die 't hoog gebied, zonder voorwaarden, gelyk men 't, te Utrecht, begreepen hadt, liever zou hebben aangenomen. Den Graaf zig ook verwonderd getoond hebbende, dat men hem geene kennis gegeven hadt van eene voorgenomen' bezending naar Engeland; behandigde men hem den Lastbrief en 't Berigtschrift, op deeze bezending ingesteld, die hem niet kwalyk scheenen te gevallenGa naar voetnoot(y). Doch hy begreep, datGa naar margenoot+ men Graaf Maurits tot het hoofd der bezendinge stellen moest, en met hem naar Engeland laaten reizenGa naar voetnoot(z). De Hollandsche Edelen zagen hierin egter merkelyke zwaarigheid: ook lieten de Steden, schoon 'er de | |
[pagina 186]
| |
meesten toe niegden, zig omzetten door Oldenbarneveld: waarop het, beleefdelyk, afgeslaagen werdt. Leicester was 'er zeer misnoegd over, en kon niet bedekt houden, dat hy de wyt van 't gemeen besluit aan Oldenbarneveld gaf. Ook borst zyn ongenoegen tegen de Staaten, van dag tot dag, nader uit; schoon men hem, van der Staaten zyde, heuschelykGa naar margenoot+ onderging. Midlerwyl, hadt hy den algemeenen Staaten zekere punten overgeleverd, raakende 't gene hy, ter zyner aankomst in Engeland, der Koninginne, van hunnen wege, hadt aan te dienen: de gewigtigsten waren deezen twee: Wat hoop hy haarer Majesteit geeven kon op bewilliging in zwaarer beden, voor twee, drie of vier jaaren? en, wat besluit zy neemen zouden, zo de Spanjaard hun of haarer Majesteit vrede aanboodt, en wat verstand zy begeerden dat met hem gehouden werdt?Ga naar margenoot+ Men antwoordde, op het eerste punt ‘Dat men, sedert eenigen tyd, voor drie of zes maanden, en eindelyk voor een jaar, in de gemeene lasten, bewilligd hadt: niet om daarna de handen te sluiten; maar om te beter te zien, wat men zou konnen opbrengen. Op de veeljaarige Beden, eertyds, den Nederlandschen Vorsten ingewilligd, moest men geen agt slaan; alzo dezelven, in een geheel jaar, zo veel niet hadden uitgebragt, als de tegenwoordigen, in eene maand bedroegen.’ Op het ander punt, werdt verklaard ‘hoe men dikwils bevonden hadt, dat de uitrooijing van den waaren Godsdienst vast ware aan de verzoening met Spanje; waarom men zyne | |
[pagina 187]
| |
Doorlugtigheid badt, allen handel over verdrag met den vyand te willen verhoeden, alzo men daarin niet treeden kon, zonder de gemeente onwillig te maaken, tot het draagen der gemeene lasten, of zonder de Overheid, by dezelve, in verdenking te brengenGa naar voetnoot(a).’ |
|