Vaderlandsche historie. Deel 8
(1753)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijX. De Burgemeester Prounink, ter algemeene Staatsvergaderinge afgezonden, wordt als een vreemdedeling gewraakt.Doch terwyl men, in Holland, arbeidde, om Leicester, tot het stellen van beter orde op het beleid der Regeeringe, te beweegen, raakte Utrecht, van nieuws, in roere. De Staaten van dit gewest hadden den nieuwen Burgemeester, Gerard van Prounink, anders Deventer, gemagtigd, om, van hunnen wege, ter algemeene Staatsvergaderinge, zitting te neemen: en byzonderlyk, om die van Holland en Zeeland, daar, te overreeden, tot het neemen van gelyk besluit, als by die van Utrecht genomen was, raakende de Opdragt der hooge Overheid aan de Koninginne van Engeland: waaruit men, in 't voorbygaan, wederom bespeuren kan, wat de toeleg der Engelschgezinden, en gevolgelyk ook het heimelyk oogmerk der Koninginne geweest zy. Prounink vervoegde zig, op den elfden van Slagtmaand, in de Vergadering der algemeene Staaten. Doch men wraakte hem, als het Burgemeesterschap van Utrecht verkreegen hebbende tegen de | |
[pagina 181]
| |
Privilegien, die aldaar geenen Brabander in de Regeeringe gedoogden. De Staaten van Holland beslooten zelfs, geene gemagtigden ter algemeene Staatsvergaderinge te zullen zenden, zo lang hun de wettigheid van Prouninks Burgemeesterschap niet gebleeken was. Ook verklaarden zy, ten zelfden dage, te verstaan, dat men die van 't Vrye geene zitting meer, onder de algemeene Staaten, behoorde te gunnenGa naar voetnoot(o). Prounink, ondertusschen, zeer verstoord, dat men hem afgeweezen hadt, klaagde het den Graave, die Oldenbarneveld en vyf anderen uit de algemeene Staaten by zig ontboodt, en hun afvraagde, wat men tegens Prounink hadt in te brengen? Zy zeiden 't: en Prounink, vervolgens, binnen geroepen, het zyne daar tegen. Eindelyk, gaven hem de algemeene Staaten tot afscheid, dat hy naar Utrecht hadt te gaan, om te bezorgen, dat een ander, in zyne plaatse, wierdt afgevaardigd. Zeer speet dit hem en Leicester, die, op zyn verzoek, eerlang, eenen brief schreef aan de Staaten van Utrecht, waarin hy verklaarde, Prouninks agtbaarheid te zullen handhaaven: begeerende, dat zy 't zelfde zouden doenGa naar voetnoot(p). Terwyl Prounink nog in Holland was,Ga naar margenoot+ raakten de Burgerhopluiden, te Utrecht, wederom aan 't hollen: en, ophaalende 't geschil van den jaare 1582, begeerden zy, deGa naar margenoot* Gekoorenen in de plaatse der Geestelykheid, | |
[pagina 182]
| |
uit de Regeering gezet, en het eerste Lid der Staaten vernietigd te hebben. De Vroedschap der Stad viel hun toe, besluitende tot afschaffing der Gekoorenen, op den eersten van Wintermaand. Hierop, kwam Prounink te rug uit den Haage, en verzogt, op den derden, verslag van zyn wedervaaren aldaar te mogen doen, aan de Edelen en Steden, zynde het Lid der Gekoorenen afwezig. Doch de Edelen verklaarden zig ongezind, om hem te hooren, zo lang men de Gekoorenen buiten sloot. De Stad stelde zig tegen 't gevoelen der Edelen, die 'er nogtans by bleeven. Prounink deedt dan alleen der Vroedschap verslag, klaagende, dat de Utrechtsche Gemagtigden zyne hardste partyen waren geweest, in de algemeene Staaten. 't Afzetten der Gekoorenen keurde hy nogtans af, dugtende, dat men 't niemant meer dan hem wyten zou. Hierop, werden de Utrechtsche Gemagtigden Henrik Buth en Bartholomeus van de Waal, Heer van Moersbergen, op den naam der Steden, t'huis geroepen uit de algemeene Staaten. Doch de Gekoorenen en Edelen bevalen hun, daarentegen, hunnen dienst waar te neemen, en zelfs herstelling te vorderen van 't gene, tegen 't verding met Engeland, tegen Leicesters lastbrief, en tegen de Stigtsche Voorregten, onlangs, gedaan of gehandeld wasGa naar voetnoot(q). |
|