Vaderlandsche historie. Deel 8
(1753)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijVI. De Burger hopluiden van Utrecht zoeken de Opperste magt van dat gewest der Koninginne van Engeland zonder voorwaarde te doen opdraagen.Te Utrecht werkte men zo sterk, en met zo veel gevolg, onder de Burgerye, om aanhang voor Leicester te winnen, dat 'er, eindelyk, op den laatsten van Zomermaand, door de Hopluiden, een smeekschrift werdt ingeleverd, waar by den Raad der Stad verzogt werdt, by zyne Doorlugtigheid te willen bearbeiden ‘dat men, van wege de Stad, Steden en Landen van Utrecht, de gantsche Regeering en volkomen magt over dit gewest, zonder eenige voorwaarde of bepaaling, opdroege aan de Koninginne van Engeland, behoudens alleenlyk den waaren Christelyken Godsdienst, en die voorregten, waarby het gezag haarer Majesteit niet verkort werdt, alzo het hunne en aller vroomen wensch was, dat het bestier des gantschen Vaderlands in de magt der Koninginne gesteld werdtGa naar voetnoot(f).’ Som- | |
[pagina 161]
| |
migen vermaanen van een Latynsch Geschrift van diergelyken inhoud, welk men Leicester zelv' zou hebben overgeleverdGa naar voetnoot(g). De Vroedschap van Utrecht bewilligde in 't verzoek, zo veel in haar was. Zo deeden ook die van Amersfoort en Reenen. Doch die van Wyk en Montfoort bedongen de behoudenis der voorregten in 't gemeen, zonder zulken uit te zonderen, die 't gezag der Koninginne deeren mogten. De Utrechtsche Burgerhopluiden, de eenigsten, die dit rad openlyk draaiden, zogten eerlang ook de burgery van Gouda in hun verstand te trekken; doch dit mislukte. Ook vervoegdenze zig aan die van Friesland en Overyssel, en wy zullen, in 't vervolg, zien, hoe veel ingang zy hier vonden. Ondertusschen, toonde hun handel, ten duidelykste, waar men 't van de Engelsche zyde op toegelegd hadt: want dat zy zo veel, binnen en buiten hun Landschap, ondernomen zouden hebben, zonder heimelyke bewilliging van Leicester, die, uit het gemelde Latynsch of een ander diergelyk Geschrift, grondige kennis hebben moest van hunne inzigten, is buiten alle waarschynlykheid. Wat zy zig, binnen Utrecht, durfden vermeeten,Ga naar margenoot+ bleek op den negentienden van Hooimaand. Leicester was toen, met den dag, verzeld van den Raad van Staate en van die van de Geldmiddelen, vertrokken naar den Haage. Doch hy was pas ter poorte uit, of Jaques de Potter, een Vlaaming, toen Sche- | |
[pagina 162]
| |
pen der Stad, en zeker Kommies van Leicester, Thomas Webbes genoemd, begeeren van den Burgerhopman, Kornelis Gysbrechtszoon van Kuilenburg, het byeenroepen der Burgerhopluiden, welken zy iets, uit last van zyne Doorlugtigheid, hadden voor te draagen. 't Geschiedt. En Potter en Webbes verzoeken de hulp der Hopluiden, tot het vatten van Meester Paulus Buis, 't welk hun, zeidenze, door Leicester, gelaft was. De Hopluiden, zonder schriftelyk bevel te vorderen, begeeven zig, terstond, naar de wooning eens oud Burgemeesters, alwaar Buis t' huis was; dringen, met veel gedruisch, in zyne slaapkamer, daar hy nog te bedde lag, doen hem opstaan, verzegelen zyne papieren in eene koffer, en brengenze, op hunne Kamer; daarna op 't Hof, in bewaaring van den Graave van Nieuwenaar. Buis werdt ook eerst naar de gemelde Kamer; doch, drie of vier uuren laater, naar de Stads Wynkelder gebragt. Hier werdt hy, tot op den vyftienden van Oogstmaand, door Burgers, bewaard. Toen bragt men hem op Haazenberg, de Stads gevangenis, daar hy zat, tot op den agtsten van Slagtmaand; wanneer hem vergund werdt, ten huize van den Onderschout, op den plompen Tooren, gevangenis te houden, onder borgtogt van vyfentwintigduizend guldens, te verbeuren, zo hy ontvlugtte. Tot hiertoe, hadt hy geene aanspraak mogen hebben dan in 't byzyn van Potter of iemant anders uit de Wethouderschap. Ook hadt hy pen noch | |
[pagina 163]
| |
inkt mogen gebruiken. Ondertusschen, wist men zo weinig tot zyne bezwaarnis in te brengen,Ga naar margenoot+ dat men zig behelpen moest, met een gesprek, by hem, in de gevangenis, gehouden, zo een enkele Prokureur verklaarde, en hierop uitkomende ‘dat de Koningin van Engeland de Opperheerschappy der Nederlanden nimmer aanvaarden zou, en dat Utrecht alleen haar die niet opdraagen mogt, alzo zulks streedt met de Utrechtsche Vereeniging; dat ook Leicester zelf, met het ontwerp van opdragt der onbepaalde heerschappye aan haare Majesteit, gegekt hadt.’ Maar zo hem zulk zeggen tot misdaad toegerekend werdt, moest men, in Engeland, zo vreemd niet zyn, als men voorgaf, van het aanvaarden der hooge Overheid. 't Vatten van Buis werdt, midlerwyl,Ga naar margenoot+ in Holland, zo zwaar gewoogen, dat Leicester niet bekennen durfde, ja zelfs ronduit loochende, dat hy 'er last toe gegeven hadt. Zyne maagen drongen dan by den Graave op zyn ontslag. Doch hy hieldt hen op den tuil. De Staaten van Holland zelven zogten hem te beweegen, om Buis te regt te doen stellenGa naar voetnoot(h). Maar 't baatte even weinig. Elk hadt vast den mond vol van zulk eene hardheid. Want schoon Buis, in destigheid van zeden, op de strengste proef, niet bestaan kon; schoon hy ook, naar veeler oordeelGa naar voetnoot(i), Leicester, in 't eerst, veel te veel hadt ingewilligd, en hem, naderhand, slegts scheen | |
[pagina 164]
| |
tegen gevallen te zyn, om dat hy, in alles, geen doen en laaten by hem was; hy hadt egter, meende men, te veel aan de Landen, en zelfs aan den Graave verdiend, om, zonder reden, dus mishandeld te worden. Doch de haat van Reingoud, die Leicester de ooren vol argwaans blies, deedt hem, dagt men,Ga naar margenoot+ deezen bitteren pil verzwelgenGa naar voetnoot(k). Hy zat, tot in 't begin des volgenden jaars, wanneer de Onderschout, op aanschryvens der algemeene Staaten, by welken zyne maagen voor vyfentwintigduizend guldens borg gesteld hadden, dat hy, des vermaand, altoos in Regte verschynen zou, hem ter sluik ontsloegGa naar voetnoot(l). |
|