Vaderlandsche historie. Deel 8
(1753)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijII. Onlust tusschen de Burgery van Utrecht en de Stad Amsterdam.De algemeene Staaten, aangepord door Prinse Maurits en den regeerenden Raad, hadden, in Oogstmaand des voorleeden jaars, tot krenkinge des vyands, die groot gebrek aan spyze hadt, den uitvoer van alle eetwaaren verbooden. De Staaten van Holland, vreezende voor verloop des handels, hadden, daarentegen, in Herfstmaand, den uitvoer van spyze, uit hun gewest, graanen, kaas en boter uitgenomen, naar Breemen en verder oostwaards, vry gesteld, onder borgtogt, dat de Haring en 't zout niet naar den vyand gevoerd zou worden. De stroomen bleeven nogtans geslooten. Doch dit verdroot dien van Dordrecht, alwaar men, hierom, sterk stondt op eene algemeene sluiting. De Staaten werden op nieuws beschreeven. En terwyl zy zaten, werdt den Ontvanger der Geleigelden te Amsterdam, door Prinse Maurits en den Raad, gelast, geenerlei eetwaaren te laaten uitgaan. Zeer kwalyk kwam dit den Amsterdammeren, die, steunende op het verlof der Staaten van Holland, eene groote menigte gelaaden' schepen gereed hadden leggen, welken, behal- | |
[pagina 144]
| |
ve eetwaaren, ook veele toegelaaten' Koopmanschappen inhadden, en, voor den winter, met graanen, uit de Oostzee, te rug keeren moesten. Zy vertoonden dit den Raad van Regeeringe, die hen wees aan de algemeene Staaten. Terwyl de zaak dus stondt, staken zig, in dezelve, de Burger-hopluiden van Utrecht, zig, zonder hunne Wethouderschap gekend te hebben, vervoegende aan den regeerenden Raad, met een vertoog, waarin zy smaadelyk spraken van de Amsterdammers, als of deezen de agtbaarheid des Raads en der algemeene Staaten met voeten getreden hadden, om dat zy te verstaan hadden gegeven, dat zy zig aan het besluit der Staaten van Holland wilden houden. Voorts booden de Utrechtschen den Raad en den algemeenen Staaten hunnen dienst en de middelen der Stad en des Lands van Utrecht aan, begeerende, ten besluite, dat men naar Engeland zonde of schreeve, om de her waardskomst van den Graave van Leicester te doen spoeijen; en dat men, midlerwyl, den verbooden uitvoer scherpelyk verhinderde. Men antwoordde hun, dat hun vertoog, schoon zy 't wel aan hunne Wethouderschap of aan de Staaten van Utrecht hadden behooren te rigten, egter in 't goede genomen werdt. Doch Amsterdam stiet 'er zig zeer aan, en schreef 'er over aan de algemeene Staaten en aan de Wethouderschap van Utrecht. Ook verdedigde de Stad zig, schriftelyk, ter Vergaderinge van HollandGa naar voetnoot(h). Daarna, raakten | |
[pagina 145]
| |
de Utrechtsche en Amsterdamsche Hopluiden, over dit stuk, aan 't wisselen van eenige brieven, die nogtans heuschelyk ingesteld waren, en tot eendragt rieden. Hiertoe werden partyen ook vermaand, by schryven van Prinse Maurits en den regeerenden Raad. En alzo het besluit der algemeene Staaten, zo ver het met dat der Staaten van Holland streedt, geschorst bleef, liep de twist, voor dien tyd, niet hoogerGa naar voetnoot(c). Het ongenoegen tusschen de Utrechtsche burgery en Holland bleef egter duuren, en was, naar allen schyn, eene der redenen van Leicesters verblyf binnen Utrecht. |