Vaderlandsche historie. Deel 8
(1753)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXIX. Wederzydsche Krygsbedryven.Terwyl Friesland dus ontrust werdt, liepen andere oorden niet vry. De Koningschen, twee Sloten by Venlo bemagtigd hebbende, toogen, omtrent het midden van Louwmaand, naar Lottum, en zonden, van daar, tweehonderd oude Spaansche soldaaten, over de Maaze, die 't Klooster Beeterswaard innamen. Doch hier overviel hun Schenk, wien 't onlangs gelukt was, de Kornet van Appio Conti te slaan, en die nu 't Klooster in den brand stak, en de meeste Spanjaards versloeg: 't welk hunne spitsbroeders, te Lottum, derwyze verbitterde, dat zy eenige Staatsche gevangens in koelen bloede van 't leeven beroofdenGa naar voetnoot(m). Maar Schenk en Herman Fredrik Kloet, Overste van Nuis, bestonden, op lastbrief van den verdreeven Keurvorst Truchses, Werle in Westfaalen te verrassen, in den aanvang van Lentemaand. 't Slot aldaar weigerde men egter op te geeven. Ook zondt Hautepenne, weinige dagen laater, den regeerenden Aartsbisschop eenige benden te hulpe, waardoor Schenk bewoogen werdt, de Stad leêg te plonderen en te verlaaten, gelyk op den agttienden van Lentemaand geschiedde. Hy begaf zig toen naarGa naar margenoot+ | |
[pagina 126]
| |
Leicester, die hem Ridder sloeg, en beschonk met eenen keten van tweeduizend guldensGa naar voetnoot(n). De Stad Graave, binnen welke, Lubbrecht Turk, Heer van Hemert, geboodt, was, eenige weeken, belegerd geweest, door Graave Karel van Mansfeld, en stondt nu over te gaan, door verraad, wanneer de schelmery, gelukkiglyk, ontdekt en gestraft werdt. In Grasmaand, wist Hohenlo eenigen voorraad in de Stad te krygen. Hy en Norrits werden, daarna, nog eens, door Leicester, ten zelfden einde, derwaards gezonden. Zy bemagtigden toen eene vyandlyke schans, te Lithoyen; en sedert de Huizen te Batenburg en te Empel, na 't houden van een scherp gevegt, met eenen hoop Koningschen. Zy wisten de Stad toen van dertig of veertig schuiten, met krygs- en mondbehoeften, te voorzien; des Parma, geenen kans ziende, om haar, door gebrek, te dwingen, op den twaalfden van Bloeimaand, zelf in 't Leger kwam, straks Batteryen opwierp, en de Plaats, van den overkant der Maaze, uit vierentwintig stukken, beschieten deedt. Na 't maaken eener tamelyke opening, liet hy storm loopen, die egter mannelyk afgeslaagen werdt. Maar als zig, des anderendaags, het gantsche Leger in slagorde vertoonde, ging 'er zulk een byster misbaar op in de Stad van vrouwen en kinderen, dat den soldaaten, den Wethouderen en den meesten bevelhebberen de moed ontzonk. De Heer van Hemert, die, 's daags te vooren, nog | |
[pagina 127]
| |
aan Leicester geschreeven hadt, dat hy de Stad genoeg zag te verdedigen, liet zig nogtans nu, door eenige Hopluiden, overhaalen, om te beproeven, of Parma tot een billyk verdrag zou willen verstaan. HopmanGa naar margenoot+Denys de Charrette was schier de eenigste, die zig tegen dit verhaast besluit verzettede. Men kwam dan te woorde met den vyandlyken Veldheer, die de Stad, op redelyke voorwaarden, overnam, den zevenden van ZomermaandGa naar voetnoot(o). De tyding hiervan deedt de Staatsche bezetting verloopen uit Megen. Ook werdt Batenburg, kort hierna, wederom opgegeven aan de Spaanschen. Leicester, opgetrokken, om Graave te ontzetten, en onder weg de schansen Knodzenburg en aan 't Bergsche hoofd bemagtigd hebbende, ontving de maare van het verlies der Stad, terwyl hy gereed stondt, om, derwaards, over de Maaze, te zetten. Des keerde hy, met een verstoord gemoed, naar de Bommelerwaard, daar hy zyn Leger nedersloeg. Te Bommel, kwamen by hem de Heer van Hemert en eenige Hopluiden, om hun gedrag, in 't overgeeven van Graave, te verantwoorden. Hemert en eenige anderen werden terstond vastgezet. Leicester beriep eenen Krygsraad, te Utrecht, voor welken zy te regt gesteld werden. Hemert en tweeGa naar margenoot+ Hopluiden werden, om de beweezen' lafhertigheid in 't overgeeven der Stad, ter dood veroordeeld; doch men gedroeg zig, | |
[pagina 128]
| |
omtrent het uitvoeren of vernietigen van 't vonnis, tot den Graave van Leicester: die zig egter niet beweegen liet, tot het bewyzen van genade. De Heer van Hemert, een jong Geldersch Edelman van aanzienlyken Huize, werdt staande onthalsd. Voor zyn sterven, verklaarde hy den volke, in twee taalen, dat hy zig van ontrouw zuiver kende; doch, uit mededoogen met kermende vrouwen en kinderen, tot bloodigheid vervallen was. De twee Hopluiden droegen dezelfde strafGa naar voetnoot(p). Ik vind, dat de Staaten van Holland, onder anderen, sterk aangehouden hadden, dat men, met den Heere van Hemert, naar strengheid van Regte, wilde handelenGa naar voetnoot(q). |
|