Vaderlandsche historie. Deel 8
(1753)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 112]
| |
van drie maanden tot drie maanden, verlengd was, hieldt zig nu ontslaagen van 't bewind, en was bezwaarlyk byeen te houden. Men arbeidde vast aan een nieuw Berigtschrift voor deezen RaadGa naar voetnoot(h); doch men maakte 'er geen einde van, doordien Leicester, binnen kort, te gemoet gezien werdt, wanneer 'er toch verandering in zou moeten vallen. Ook bestondt de vergadering der algemeene Staaten tegenwoordig slegts uit Gemagtigden van twee of drie Landschappen; zo dat men 'er niets gewigtigs besluiten kon. Alleenlyk, werden Prins Maurits, de Graaven van Hohenlo en Willem Lodewyk, en eenige Leden der Vergaderinge van Holland verzogt, om zig, tot het ontvangen van Leicester, naar Vlissingen teGa naar margenoot+ begeevenGa naar voetnoot(i). De Graaf, van eenen aanzienlyken stoet van Engelsche Heeren verzeld, landde hier, op den twintigsten van WintermaandGa naar voetnoot(k). Hy stak, na een kort verblyf, van daar, over, naar Dordrecht, en werdt, hier, en in andere Hollandsche Steden, zeer feestelyk ingehaald. De toestel van tooneelen, spiegelgevegten, triomf boogen, en andere praalgevaarten, met welken hy, in den Haage, vereerd werdt, muntte zo zeer uit, dat men eenen Vorst naauwlyks heerlyker hadt konnen ontvangenGa naar voetnoot(l). Jonkheer Arend van Dorp, die geweigerd hadt, den | |
[pagina 113]
| |
Hosmeester des Graaven te huisvesten, werdt daartoe, op uitdruklyken last der Staaten, door den Prokureur Generaal, Willem Maartenszoon Kalf, genoodzaakt. Immers ik vind, dat men beslooten heeft, deezen zulk een' lastGa naar margenoot+ te geevenGa naar voetnoot(m). De Gemeente, vooral de Hervormde, toonde den Graave, allenthalve, uitbundige blyken van genegenheid, en verheugde zig, dat zy, in plaats van den Hertog van Anjou, dagelyks, ter Misse te zien gaan, nu deezen Heer, openlyk, met haar, het Christelyk Avondmaal zou zien houden. Ook ging hy, inderdaad, vlytig ter Kerke. Men begon zig dan meer van hem te belooven, dan men van wylen den Prinse van Oranje genooten hadt: die, sprak men nu, veel te slap was geweest, in het bevorderen van de belangen der waare Kerke. Leicester zelf liet zig, somtyds, iets diergelyks verluiden, en gaf voor, dat hy, in 't voorstaan van den Godsdienst en van 's Lands welvaaren, niemant verschoonen zouGa naar voetnoot(n). Op den zevenden van Louwmaand, werdtGa naar margenoot+ hy, door den Kanselier Leoninus, verwelkomd, met eene sierlyke rede, uit den naam der algemeene Staaten, die, op den tienden, beslooten, hem de Opperlandvoogdy aan te bieden, op gelyken voet, als die, ten tyde van Keizer Karel den V, bediend geweestGa naar margenoot+ wasGa naar voetnoot(o). Doch Friesland hadt, in 't eerst, in deeze opdragt, niet konnen bewilligenGa naar voetnoot(p). | |
[pagina *3]
| |
Aankomst van den Graave van Leicester te Vlissingen, in 't jaar 1585.
Is. Tirionexcud. | |
[pagina 114]
| |
Ook bedong Holland de behoudenis der Privilegien, en byzonderlyk, dat de geschillen, op 't stuk der belastingen, in Holland en Zeeland ontstaande, door Prinse Maurits en eenigen uit den Hoogen en Provinciaalen Raade, zouden worden beslist. Het Noorderkwartier stondt op het behouden van zyn Kollegie van Gekommitteerde Raaden, en Gouda beweerde, dat men den- Godsdienst en 't geweeten niet aan 's Graaven gebied onderwerpen moestGa naar voetnoot(q). Men hadt den Graave van Leicester op deeze waardigheid reeds in Engeland doen hoopen. Doch nuze hem opgedraagen werdt, scheen hy, in 't aanvaarden derzelve, merkelyke zwaarigheden te vinden. Men wees hem aan, dat de staatGa naar margenoot+ der Landen zulk een Hoofd vereischte. En hy geliet zig te luisteren, tot dat men van eenen Raad van Staate sprak, by wiens goeddunken, hy alles te verrigten hadt. Toen toonde hy zig wederom afkeerig van 't aanvaarden der Landvoogdye, niet schroomende, zo vroeg al te doen zien, dat hem alle inbinding zyns gezags mishaagde. De Staaten hielden hem voor, dat de raad van luiden, die grondige kennis van 's Lands gelegenheid hadden, hem, die daar onlangs gekomen was, zeer nuttig zyn kon, en den last merkelyk verligten zou. Hy verklaarde, eindelyk, eenen Raad van Staate by zig te zullen gedoogen, mids dezelve bestondt uit twee Engelschen, volgens het Verdrag met de Koninginne gemaakt, en voorts uit inboor- | |
[pagina 115]
| |
lingen, by hem te kiezen, naar zyn welgevallen. De Staaten booden hem de keuze aan uit een dubbel getal: waarop hy hernam, dat hy altoos wilde gebruiken, uit Gelderland, den Kanselier Elbert Leoninus, uit Vlaanderen, den President Adolf van Meetkerke, uit Holland, Walraven, Heer van Brederode, uit Zeeland, Jakob Valke, en uit Utrecht, Paulus Buis: voorts mogt men bekwaame luiden voordraagen, waaruit hy 't overig getal vol maaken zouGa naar voetnoot(r). Ondertusschen, kon hy niet verbergen, hoe zeer hem tegenstondt, dat men Oversten in eenige Landschappen, en zelfs in gedeelten van Landschappen, gelyk in het Noorden van Holland, hadt aangesteld. Voorts begeerde hy zelf 't Berigtschrift voor den Raad in te stellen; doch, noch daaraan, noch aan eenig besluit des Raads gebonden te zyn; maar alleenlyk aan de bevelen der Koninginne. Filips Sidnei, Zoon zyner Zuster, die zig, zo men meent, het Stadhouderschap van Zeeland toegelegd hadt, dreef ook, dat Berigtschriften en bepaalingen streeden met de waardigheid van Opper-Landvoogd, die men Leicester wilde opdraagen. Zeer hard dagt dit den Staaten; doch bevroedende, dat men hem nu ingehaald hadt, en op de beste wyze vergenoegen moestGa naar voetnoot(s), sloot men, op den eersten van Sprokkelmaand, een verding met hem, op den volgenden voet: ‘DeGa naar margenoot+ Staaten zouden, behoudens 't Verdrag met | |
[pagina 116]
| |
haare Majesteit gemaakt, hem aanneemen tot algemeenen Landvoogd der Vereenigde Gewesten, te weeten, Gelderland en Zutfen, Vlaanderen, Holland en Westfriesland, Zeeland, Utrecht, Friesland, en de anderen, met deezen, door bondgenootschap, verknogt. Hy zou het opperst enGa naar margenoot* volstrekt gebied hebben over zaaken van oorloge, zo te water als te lande. Gelyk gezag zou hy hebben, in zaaken, de burgerlyke regeeringe en regtsoefening betreffende, volgens de wettige gewoonten der tyden van Keizer Karel den V. De renten en lasten, en de wedden der Amptenaaren zouden betaald worden, uit de Domeinen van elk gewest, zo verze reikten. 't Overige zouden de Staaten verzorgen. De voornaamste Ampten van Regeeringe en Regte, die ter begeevinge des algemeenen Landvoogds plagten te staan, zou hy begeeven aan Persoonen, te kiezen, uit een twee- of driedubbel getal, benoemd door de Staaten van 't gewest, daar 't voorviel. Hy zou, uit veele bekwaame inboorlingen, by de Staaten te noemen, eenen Raad van Staate opregten, die, met de twee Raadsheeren, te magtigen door haare Majesteit, zyner Doorlugtigheid bystaan zouden, in het beleiden van 's Lands zaaken. De algemeene Staaten zouden, ten allen tyde, vergaderen, daar hy 't goedvondt. Ook zouden zy en de Staaten der byzondere gewesten zo dikwils byeenkomen mogen, als zy zulks zouden geraaden vinden. Al- | |
[pagina 117]
| |
le Regten, vryheden, verdingen, ordeningen, keuren en gewoonten der Landen zouden in volle kragt blyven: waarop zyner Doorlugtigheid zou gelieven den vereischten eed te doen, gelyk de Staaten bereid waren, hem hulde en trouw, van wege der Landschappen, te zweerenGa naar voetnoot(t).’ Na 't maaken van dit Verding, ontving deGa naar margenoot+ Graaf van Leicester zynen lastbrief van de algemeene Staaten, waarby hy ook tot het invorderen van alle ingewilligde en nog in te willigen lasten van den kryg gemagtigd werdt. Voorts werden hem de middelen op de verteering in Gelderland en in de Brabantsche en Vlaamsche Steden, die 't nog met de Staaten hielden, en de brandschattingen ten platten lande, daar men geene middelen op de verteeringe kon heffen, in handen gesteld. Holland, Zeeland, Utrecht en Friesland beloofden hem, daarenboven, voor een geheel jaar, ingegaan met den tienden van Louwmaand, tweehonderdduizend guldens ter maand, benevens alle de middelen, die men, geduurende den zelfden tyd, uit Overyssel, Drente, de Ommelanden en andere vyandlyke Plaatsen, zou konnen trekken. Men bewilligde, eindelyk, ook in het aanhouden der gelei- en verlofgelden op de uit- en ingaande waaren, voor den zelfden tyd, tot onderhoud der gewoone Oorlogsschepen en der zulken, die de Koningin, uit kragte van het verding, zou mogen vorderenGa naar voetnoot(u). Doch | |
[pagina 118]
| |
toen dit alles, ter Vergaderinge van Holland, overwoogen werdt, hadt Amsterdam verklaard, dat deeze Stad niet voor de schulden van andere Steden of Gewesten, en ook niet verder dan voor lasten, die zy zelve ingewilligd hadt, verbonden wilde zyn. Ook hadden Gorinchem en Schiedam begeerd, over de verdeeling der ingewilligde lasten, gehoord te worden. Hierop werdt, van wederzyde, de eed gedaan, op den vierden van SprokkelmaandGa naar voetnoot(v); en de aanneeming des Graaven, by Plakaat van den zesden, den volke bekend gemaaktGa naar voetnoot(w). Ga naar margenoot+ Leicester nogtans, oordeelende dat hem nog te weinig was ingewilligd, deedt, terstond hierna, verzoeken, om het leggen eener nieuwe belasting van vyftig guldens op het honderd fyn Zouts, van twee stuivers op de tonne biers, en van twaalf stuivers op de tonne zeeps. Voorts begeerde hy nadere opening van den staat der gemeene middelen, en van die van ieder Landschap, hem toegevoegd: ook van de lasten, op de Geleigelden staande, en, eindelyk, ook vyfentwintig Oorlogschepen, met Hopluiden van vermogen voorzienGa naar voetnoot(x). Dit voorstel was, in de Fransche taale, geschied, en werdt den StaatenGa naar margenoot+ schriftelyk behandigd. Zy antwoordden ‘dat zy de belastingen op het zout en de andere waaren zelven noodig hadden, om de twee tonnen schats ter maand uit dezelven te | |
[pagina 119]
| |
vinden. Doch hoopten zy de Landschappen te verwilligen, tot eene belasting op de Lakens, te betaalen, door den eersten kooper; zo haare Majesteit wilde toestaan, dat de Engelsche Lakens, op hier of naar 't Oosten geschikt, in ééne van de Steden der Vereenigde Gewesten gebragt werden, mids op het inkomen niets betaalende. Het opmaaken der lasten op de Geleigelden hadden zy den ouden Raaden van Staate aanbevolen. En om op het uitrusten der Oorlogsschepen te mogen letten, baden zy hem, te willen verklaaren, van welke soort hyze begeerdeGa naar voetnoot(y).’ Onder dit handelen, werdt hem een ontwerpGa naar margenoot+ van een Berigtschrift voor den Raad van Staate behandigd; doch hy begeerde het te hervormen naar zyn welgevallen. En men moest, hierin, na veele redenen over en wederGa naar voetnoot(z), bewilligen, ja hem zelf verklaaren, dat men hem niet, maar den Raad alleen, aan dit Berigtschrift dagt te binden, en dat hy zig niet naar de meeste stemmen zou behoeven te schikken; maar, den Raad gehoord hebbende, zelf mogen besluiten, 't gene hy, ten dienste der Landen, heilzaamst oordeelde. Toen veranderde hy 't BerigtschriftGa naar voetnoot(a): welk de algemeene Staaten, sedert, op hunnen naam, uitgaven, en dat een jaar zou stand houden. Voorts koos hy de | |
[pagina 120]
| |
Leden des Raads, uit de benoeming van een ruim getal door de Staaten; die hem, ten opzigte der Persoonen van Leoninus, Meetkerke, Brederode, Valke en Buis, ook te wille waren. Daarna deedt hy den Graave van Hohenlo het algemeen Luitenantschap over 't Krygsvolk van den Staat onder hem aanbieden. Doch deeze bedankte voor zulk eene eer, en verkoor, de Staaten van Holland en Zeeland, die hem, tot Luitenant van hunnen byzonderen Kapitein-Generaal, hadden aangenomen, liever, tot zyne Betaalsheeren, te hebbenGa naar voetnoot(b). Maar Prins Maurits zelf en Graaf Willem Lodewyk namen, tot hunne byzondere Stadhouderschappen, lastbrieven van den Graave van LeicesterGa naar voetnoot(c), die zig nu ernstelyk begon te zetten, tot het schikken der zaaken van Regeeringe, naar zynen zin. |
|