Vaderlandsche historie. Deel 8
(1753)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXIV. Onderscheid in de aanstellinge van Prinse Maurits en der voorgaande Stadhouderen.Prins Maurits werdt dus de eerste Stadhouder van Holland en Zeeland, die zynen lastbrief ontving van de byzondere Staaten deezer gewesten, welken, hierin, een der eerste en uitsteekendste blyken gaven, dat zy zig, voortaan, als hebbende de opperste magt over hunne byzondere Landschappen, dagten te gedraagen. De voorgaande Stadhouders en Prins Willem zelf waren aange- | |
[pagina 109]
| |
steld geweest, door de Graaven. De Staaten hadden hem, in de jaaren 1575 en 1576, niet het Stadhouderschap, maar voor zo veel in hun was, de hooge Overheid der twee Gewesten, geduurende den oorlog, opgedraagen. Na 't afzweeren van Filips, arbeidden de Staaten, om hem tot Graave, niet tot Stadhouder, te kiezen. Maurits was, derhalve, de eerste, die de waardigheid van Stadhouder, van wege de Staaten, bekleedde. 't Was, in de byzondere Landschappen, in deezen onzekeren en wankelen staat van 's Lands Regeeringe, met de aanstelling der byzondere Stadhouderen, op verscheiden' tyden, zeer ongelyk toegegaan, om dat men overal niet eenerlei begrip hadt van de opperste magt over elk Gewest. In Holland, daar de hoogste Overheid den Prinse van Oranje toegeschikt werdt, stelde hy, al vroeg, Stadhouders onder zig aanGa naar voetnoot(y). Doch in Friesland en Groningen, werdt de Stadhouder aangesteld, nu eens door de algemeene Staaten, dan door den Aartshertoge Matthias, in den tyd, dat deeze Opperlandvoogd wasGa naar voetnoot(z). Toen zelfs de Staaten van Friesland, na de dood van den Prinse van Oranje, Graaf Willem Lodewyk tot Stadhouder verkooren, deedenze hem bevestigen in deeze waardigheid, door de algemeene StaatenGa naar voetnoot(a). Maar de Staaten van Gelderland stelden zelven hunne Stadhouders, zonder de algemeene Staaten of iemant anders te ken- | |
[pagina 110]
| |
nenGa naar voetnoot(b). Zo deeden ook die van Utrecht, na de dood des Prinsen van Oranje; den Heer van Villers, en na hem, den Graaf van Nieuwenaar, tot hunnen byzonderen Stadhouder, verkiezendeGa naar voetnoot(c), onaangezien zy, te vooren, met Holland en Zeeland, onder éénen Stadhouder gestaan hadden, en het niet onbillyk scheen, dat zy, in dit opzigt, met deeze twee gewesten, vereenigd bleeven. Doch de verkiezing van Nieuwenaar, welke men den Staaten, in eenen oproer, afgedrongen hadt, was, mooglyk, bewerkt, door Engelschen of Engelschgezinden, die 't gezag, welk men Prinse Maurits wilde opdraagen, paalen zogten te stellen. Ook drong meer en meer door het gevoelen, dat de Staaten der byzondere Gewesten, na 't verlaaten des Konings van Spanje, de hooge Overheid waren van elk gewest, en hunne byzondere huishouding, naar welgevallen, regelen mogten: 't welk men zag overeen te komen met den ouden onderscheiden' staat der byzondere Landschappen. De byzondere Staaten, met naame die van Holland, hadden, na 's Prinsen dood, ten blyke hunner opperste magt, meer dan eens, vergiffenis van misdaaden verleendGa naar voetnoot(d). Ook hadt men, in Holland, reeds voor eenigen tyd, vastgesteld, een nieuw zegel te doen maaken, met het omschrift, Sigillum Ordinum Hollandioe, dat is, zegel der Staaten van Holland: wordende, ten zelf- | |
[pagina 111]
| |
den tyde, vastgesteld, dat de vergaderde Leden deezen titel voeren zouden: De Ridderschap, Edelen en Steden van HollandGa naar margenoot*vertoonende de Staaten van den zelven LandeGa naar voetnoot(e): waaruit bleek, dat de vergaderde Edelen en Gemagtigden der Steden zig voortaan aangemerkt wilden hebben, als 's Lands opperste magt verbeeldende. En 't was op deezen voet, dat de Staaten van Holland en Zeeland het Stadhouderschap deezer gewesten aan Prinse Maurits opdroegen. Doch de Graaf van Leicester, hiervan kennisGa naar margenoot+ gekreegen hebbende, in Engeland, toonde 'er zig zeer gestoord over, vraagende, ‘wat hy in Nederland te doen hadt, daar een ander het Stadhouderschap van Holland en Zeeland bekleeddeGa naar voetnoot(f).’ Ook vondt hy vreemd, dat men Graave Maurits den naam van Prinse gegeven hadt, als of men dien daarmede boven hem hadt willen verheffen. Doch hy liet zig ter neder zetten, toen hem vertoond werdt ‘dat 'er, van ouds, in elk gewest, een byzondere Stadhouder plagt te zyn, die onder den algemeenen stondt: dat ook de titel van Prinse, naar de Duitsche wyze, Graave Maurits toekwam, te meer, doordien hem de Regeering des Prinsdoms Oranje, geduurende de gevangenis zyns Broeders, aanbevolen wasGa naar voetnoot(g).’ |
|