Vaderlandsche historie. Deel 8
(1753)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 41]
| |
besluit tot dien handel, in de Staaten van HollandGa naar voetnoot(r). Doch dit besluit wilde, by alle de Leden, niet vlooten. Amsterdam en Monnikendam verklaarden 'er zig tegen. Doch op verre na zo ernstig niet, als die van Gouda, welken een wydluftig Vertoog ter Dagvaart inleverden, waarvan het merg hierop uitkwam. Vooraf verklaard hebbende, dat zy beslooten hadden, nimmer in den handel met Frankryk, te bewilligen, gavenze, voor redenen van dit hun besluit. ‘dat zy, die deezen handel dreeven, 's Lands nood te zwaar scheenen te weegen: en het middel te ligt, welk men gebruiken wilde, om uit dien nood verloft te worden. Drie wegen waren 'er maar, om aan een einde van den oorlog te geraaken: Verdrag met Spanje, bescherming met eigen' magt, of aanzoek van uitheemschen bystand. De eerste weg moest, dit erkendenze, volstrektelyk gemyd worden. De tweede was vol zwaarigheden; maar behoorde nogtans gekooren te worden, gelyk in 't begin van den oorlog geschied was, zo de derde niet open stondt. 't Was waar, dat men, uitheemsche hulp inhaalen willende, nergens magtiger dan in Frankryk vinden zou; maar zo deeze magt, naderhand, diende, om ons van onze vryheid te berooven, wie zouze willen inroepen? Immers gedroeg zig de Koning yverig Roomschgezind, en zou, derhalve, onzen Godsdienst niet konnen handhaaven, zo lang | |
[pagina 42]
| |
hem de zyne ernst was. Dat hy, in Frankryk, de Hervormden gedoogde, geschiedde slegts uit nood, en om staatkundige redenen, tot dat menze handelde, als op den S. Bartholomeus dag des jaars 1572. De Koning hadt het voorbeeld van Karel den IX, zynen Broeder, van Henrik den II, zynen Vader, voor zig. Hy was, door zyne Moeder, Katharina de Medicis, opgewiegd, in Italiaansche schalkheid, en zou 't verbond tot uitrooijinge der Ketterye, in 't jaar 1558 opgeregt, en, zo men zeide, onlangs, vernieuwd, gewisselyk, vroeg of laat, gedagtig zyn. Zyne looze Moeder, die nu deezen handel voornaamlyk dreef, wat schyn, dat zy 't ernstig met ons meende? De onderneeming van Anjou tegen Antwerpen, en tegen wylen den Prinse, kon ons leeren, wat men van Frankryk te wagten hadt. 't Vleijen zelfs van Pruneaux, die herom trok, om Steden en Persoonen te winnen, moest ons doen omzien. Men behielp zig, te vergeefs, met het oordeel van den overleeden Prinse, die tot den handel met Frankryk geraaden hadt. Want, om niet te zeggen, dat deeze doorzigtige Vorst zig, met Anjou, bedroogen hadt gevonden; wanneer toch hadt hy gewild, dat men, nevens de andere gewesten, ook Holland en Zeeland aan Frankryk opdraagen zou? Immers hadt hy deezen twee, altoos, tot eene veilige wyk, voor zig behouden: niet uit staatzugt, zeker! daarvan hieldenze zyn gemoed zuiver geweest te zyn; maar om | |
[pagina 43]
| |
dat hy den Franschen de gantsche zaak niet durfde toevertrouwen. Zo men dan 't oordeel zyner Doorlugtigheid volgen wilde, nimmer moest men Holland en Zeeland aan deeze Kroone onderwerpen. Men roemde, wyders, 's Konings Regeering, deugd en trouw, en bragt by, dat zyn belang hem noopen zou tot de bescherming der Nederlanden. Doch 't ontbrak niet aan blyk, dat de vrede, zo dikwils gemaakt met de Hervormden, niet te naauwkeurig onderhouden was van 's Konings zyde, tot zo verre, dat de Koning van Navarre, zyn Schoonbroeder, zig, tot op deeze uure toe, nog niet van 's Konings vriendschap verzekeren durfde. Weinig was 'er ook te tellen op de beloften van eenen Vorst, die 't veelligt, meer eer zou rekenen, ons dan den Spanjaard te bedriegen; dewyl toch een van beide geschieden moest. Zeker, aan Spanje was hy, door oude verbonden, pligt, eed en godsdienst, verknogt. 't Breeken der nieuwe verbindtenisse aan ons zou hy verdedigen konnen met de uitspraak der Kerkvergaderinge van Constans, dat men den Ketteren geen woord behoeft te houden. En wy zouden ons regte loon hebben, verraaden wordende van hem, dien wy, tegens zynen eed, tot verraad poogden te verleiden. De ondervinding moest ons leeren, dat Frankryk gezind was, 't Verbond, met Spanje gemaakt, gestand te doen. Hoe ligt zou 't hem anders gevallen hebben, de Nederlanden te overhee- | |
[pagina 44]
| |
ren, in de jaaren agtenzeventig, negenenzeventig, tagtig en eenentagtig, toen zy in hun geheel waren, en Spanje daar buiten. Zou hy toen Anjou met ons laaten handelen, of zynen Broeder zo flaauwelyk ondersteund hebben, hadt ons belang hem ter herte gegaan? Gewisselyk, Frankryk en Spanje verstonden elkanderen, en trokken eene lyn. De dag van S. Bartholomeus, de neêrlaag van den Heere van Jenlis, de aanslag op Antwerpen, het overleveren van Duinkerken en andere voorvallen beweezen, hoe ernstig zy 't met ons meenden, en hoe fraai zy elkanderen in de hand werkten. Men dreef wel, dat wy den misslag des Hertogs van Anjou door de vingeren zien moesten. Doch dit mogt de Koning van Spanje doen, die begreep, dat het hem slegts aan beleid gefaald hadt, en die den toeleg, om Antwerpen en den Prins in Spaansche handen te leveren, goedkeurde; niet wy, die 'er al de schade van gehad zouden hebben, en ons hierom wagten moesten, dat men ons, ten tweede maale, 't net niet over 't hoofd streek. Nog, bragt men by, dat wy zulke voorwaarden zouden konnen bedingen van zyne Majesteit, dat alle vrees voor 't krenken van 's Lands vryheid zou behooren te verdwynen. Maar de Koning hadt immers nog niet meer dan algemeene beloften gedaan. Brabant ook, gewonnen, naar 't scheen, door Pruneaux, dreef, dat men op geene al te naauw bepaalde punten dringen moest: waaruit te vermoeden was, | |
[pagina 45]
| |
dat de Koning zig de handen niet zou laaten binden. Maar genomen, dat hy ons de voorwaarden liet stellen naar onzen zin; wat men 'er aan hebben zou, was aan Anjou gebleeken. Hadt een handvol Antwerpenaars zig niet beter geweerd, dan de blyde Inkomst van Brabant; men zou nu zo klaar begrypen, wat kragt bedongen' voorwaarden hebben, als de Hugenooten het vonnis van den S. Bartholomeusdag. Hoe ligt zou de Koning de gelegenheid waarneemen, om Anjous misslag te verbeteren, en eenige sterke Plaats bemagtigen? Of al deedt hy dit niet, zo hy slegts eene wyle tyds wel regeerde, zou men hem van zelve aan de hand gaan, en zyne bezetting, gewisselyk, ten minsten in eenige voornaame Steden, ontvangen. Een Huwelyk, kwaad in zig zelf, was, door de beste Huwelyks - voorwaarden, niet goed te maaken. De wyste en ervaarenste Prins was bedroogen uitgekomen met Anjou; en meenden wy verder te konnen zien? wy, Hollanders, onbedreeven in de hoofsche streeken der Franschen? En genomen wy waren zo voorzigtig, dat de Koning geen voordeel op ons kreeg; zou hy ons niet, na ons onze geldmiddelen te hebben afgemelkt, ten prooye laaten van den Spanjaard, en als men hem maande om het volbrengen zyner beloften, nog klaagen, dat men hem geene volle onderdaanigheid beweezen hadt? Men schermde met het Utrechtsch Verbond; maar dat verpligtte de gewesten niet, om zulk een' | |
[pagina 46]
| |
Vorst aan te neemen, als een of twee zouden mogen goedvinden. En of de nood Brabant en Vlaanderen al dwingen mogt; om, uit vertwyfeldheid, al op een te zetten, moesten wy, die nog zo veele schoone sterkten hadden, ons, daarom, met hen, ten verderve laaten sleepen? Zy, die dit dreeven, mogten wel een ander hert in Holland komen haalen, daar het arme Gouda twee of drie jaaren omringd geweest was, zonder te kreuken; daar het kleine Alkmaar al de magt van Spanje gestuit hadt; daar de Leidsche burgery, gesmolten tot op de helft; door honger en elende, egter standvastig gebleeven was. Steunden wy toen op Koninglyken bystand? En hadden wy zo veel geleeden, om aan de Franschen geleverd te worden? De nood der Steden Brussel, Mechelen en anderen was egter onloochenbaar. Maar al verdroeg men zig, op dit oogenblik, met Frankryk, zyne hulp zou, gelyk Pruneaux zelf bekennen moest, te laat komen, om deeze Steden te verlossen. En zo wyze, met eigen' magt, tot in den nazomer behouden konden; waarom ook niet langer, en tot in den volgenden winter? Onze magt was, voorwaar! zo klein niet, als menze maakte. Zy hadt het, in den aanvang des krygs, ter zee en te lande, vyf jaaren uitgehouden, tegen den Spanjaard; en zou ons nu 't gerugt van zyne aankomst, en dat Pruneaux de schouders optrok dermaate verbaazen, dat wy hem zelv', als een Franschman vermomd, gingen inhaalen? Dan | |
[pagina 47]
| |
moest het Gode geklaagd zyn, dat de vroome Prins van Oranje en zo menig eerlyk man zyn leeven gelaaten hadt, voor eene zaak, die wy niet tot het uiterste toe zouden durven handhaaven? Ondertusschen, ontkendenze den hagchelyken staat der gemeene zaake niet. Maar die was, grootendeels, veroorzaakt, door den Franschen handel, waarby, 't gezag zyner Doorlugtigheid, van welk onze verdediging zeer veel afhing, merkelyk geknakt was. Zo men nu nog zo veel wilde opbrengen, als men, ten tyde van Anjou, beloofd, en Holland uitgevoerd hadt, men zou ons, uit Brabant, niet om het naarkomen onzer beloften behoeven te maanen. Reden was 'er wel, om te dugten, dat de gemeente eens oorloogens en geevens moede worden zou. Doch dit zou niet beteren, met den Franschen handel. Men gaf, uit liefde tot de vryheid of tot den Godsdienst. Wie zou dit doen konnen, onder eenen Vorst, die beide verdrukt hadt? Zou men de goedwilligheid en standvastigheid der gemeente niet verliezen, die meer toegebragt hadt, tot het steunen van onsbouwvallig werk, dan het kloek beleid der Regeeringe in 't gemeen, waarop weinig te roemen viel. Maar, zeide men, Koning Henrik mogt het ons kwalyk afneemen, zo wy nu te rug liepen: hy mogt zelfs met Spanje samenspannen, tot ons bederf. Vreemd bescheid! Zouden wy zyne beminde en groote vrienden zyn? zou hy, om ons, met Spanje breeken; en zou dit zo ras kon- | |
[pagina 48]
| |
nen omslaan? dan ware het ons dubbel ongeraaden, goed en bloed, op zulk eene ongestadigheid, te waagen. Zy beslooten dan, dat, van de drie voorgestelde wegen, die van bescherming met eigen' middelen, voor tegenwoordig, de heilzaamste was, tot dat zig hoop op beter' uitheemschen bystand opdeedt. Alleenlyk, moest 'er goede orde op 's Lands zaaken gesteld worden. Voor 't overige, waren zy zo begeerig als iemant naar 's Lands verlossing, en zouden den Vorst, van wien menze met grond wagten kon, de eerste te gemoet gaan. Zy zouden 't zelfs Frankryk doen, zo zy van de gegrondheid der gegeven' redenen hiertegen niet ten volle overtuigd waren. Hiertoe bragt hen geen eigen belang. Zo Holland beoorloogd werdt, Gouda hadt den eersten aanstoot te wagten. Van de nadeelen, te dugten uit den Franschen handel, zou deeze Stad eerst na anderen haar deel krygen. Doch geene vrees voor gevaar hadt haar belet, uit de borst te spreeken, op dat men nader op 't stuk zou letten, en zig, door de meeningen van den Hoogen Raad, van 't Hof, van de Zeeuwsche Staaten, of van de voorzittende Leden niet laaten inneemen. Dit smeekte men dan op 't ernstigst. Werden de gegeven' redenen te zwak gekeurd; men hadtze te houden voor het laatste bewys van vryheid en openhertige gemeenschap, begeerende zy, ten loon hunner trouwhertigheid, niets anders, dan met een gerust geweeten af te wagten, 't | |
[pagina 49]
| |
gene hun de Allerhoogste mogt toeschikken, terwyl zy zig onschuldig hielden aan de nadeelen, die den Landen uit deezen handel over 't hoofd hingen: om welken af te weeren, zy de Hemelsche genade aanriepenGa naar voetnoot(s).’ Zo ernstig een Vertoog verhinderde egterGa naar margenoot+ niet, dat de Edelen en Steden van Holland, Amsterdam, Gouda en Monnikendam uitgenomen, in 't begin van Wynmaand, beslooten ‘dat men Frankryk en Engeland verzoeken zou, om de bescherming der Landen gezamenlyk op zig te neemen; en zo de Koning van Frankryk zulks weigeren mogt, dat men hem dan, met kennis en bewilliging der Koninginne van Engeland, voor Prins en Heer zou ontvangen, op zulke voorwaarden, als de Vereenigde Gewesten zouden goedvinden, mids menze vooraf in beraad leide met Zeeland, Friesland en Utrecht’ waartoe terstond eenige Heeren gemagtigd werden. Gouda verklaarde zig, in 't byzonder, openlyk, voor den handel met Engeland: en volhardde hierby. Doch Amsterdam en Monnikendam vielen, eerlang, der meerderheid toeGa naar voetnoot(t). Men schikte Gemagtigden naar Gouda, om deeze Stad te verzoeken, dat zy het overgeleverd Vertoog tegen den handel met Frankryk geliefde in te trekken, en agter te houdenGa naar voetnoot(u). Doch my is niet gebleeken, of zulks geschied zy. 't Gevoelen van Holland werdt, te ge-Ga naar margenoot+ | |
[pagina 50]
| |
lyk met dat van Zeeland, ter algemeene Staatsvergaderinge ingebragt: waarop men aldaar besloot, de hooge Overheid der Landen op te draagen aan den Koning en Kroone van Frankryk, op voorwaarden, nader te beraamen. Gelderland bewilligde ook in dit besluit. Doch niet Overyssel. Zelfs vindt men, dat eenige Jonkers in dit gewest den Koning van Frankryk vrye oefening van den Roomschen Godsdienst lieten aanbieden, beoogende hiermede, het sluiten des handels te vertraagen, alzo zy wel wisten, dat de andere gewesten zo veel niet toestaan zoudenGa naar voetnoot(v). Ga naar margenoot+ Terwyl 't zig, in Holland, schikte tot den handel met Frankryk, lei de Advokaat Buis, wien deeze handel zeer tegenstondt, zynen dienst nederGa naar voetnoot(w). Sommigen meenen, dat hy onvoldaan was over zyne wedde of berigtschrift. Anderen, dat hem 't hoofd hing naar den dienst des Konings van DeenemarkeGa naar voetnoot(x). Doch 't is waarschynlyker, dat zyn ongenoegen uit den handel met Frankryk ontstaan zy. Graaf Maurits, wien deeze handel, ongetwyfeld, ook niet naar den zin was, heeft 'er zig, zo ver men naargaan kan, niet openlyk tegen verzet. 't Is egter te vermoeden, dat hy, door die van Gouda, gewerkt hebbe, welke Stad nooit van handel met Frankryk gehouden hadt. Zy hadt thans eenen bekwaamen Pensionaris, Meester François Franken, die, vermoedelyk, de opsteller ge- | |
[pagina 51]
| |
weest is van het nadruklyk Vertoog, welks inhoud wy, hierboven, te boek gesteld hebben, en die, naderhand, bleek, een groot vriend te zyn van Graave Maurits. De Fransche Gezant Pruneaux, kennis gekreegenGa naar margenoot+ hebbende van het Besluit der Staaten, keerde, nog voor 't einde van Wynmaand, naar Frankryk, beschonken met eenen gouden keten, ter waarde van tweeduizend guldens. Brabant betaalde tot den zelven vierhonderd guldens; Holland, Zeeland en Utrecht samen twaalfhonderd; Gelderland tweehonderd; Friesland tweehonderd; en Mechelen 't fatsoenGa naar voetnoot(y). |
|