Vaderlandsche historie. Deel 8
(1753)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijVIII. De onderhandeling met Engeland wordt hervat,Zeker, de onderhandeling met dit Ryk was, op het voorbeeld van wylen den Prinse, die altoos met Engeland en Frankryk te gelyk plagt te handelen, reeds voor eenigen tyd, door die van Brabant, en terstond na de aankomst van Pruneaux, door de algemeene Staaten, en door die van Holland in | |
[pagina 34]
| |
't byzonder hervat: waartoe de Advokaat Buis, die zig, sedert, meen ik, in persoon, naar Engeland begafGa naar voetnoot(g), sterk hadt geraaden. Die van Brabant, zittende met het vuur voor de scheenen, hadden alleenlyk geldligting en werving, en begunstiging des Franschen handels verzogt: waarop de Koningin te verstaan gegeven hadt, dat men haar geene nieuwe kosten behoorde te vergen, zonder haar eenige Plaatsen, ter haarer verzekering, aan te bieden. De Hervormde Gemeenten te Londen, Walsche en Duitsche, hadden nogtans negenduizendvyf honderd guldens geschooten, waarvoor vyftienhonderd knegten, onder den Kolonel Morgan, geworven warenGa naar voetnoot(h). De algemeene Staaten vaardigden Joachim Ortel, voorheen Agent der Staaten van Holland in Engeland, af, met eenen lastbrief, op hem en op Jakob de Gryze, weleer Hoogbaljuw van Brugge, en nu, van wege die van Brabant, naarGa naar margenoot+ Engeland geschikt. Volgens twee byzondere Berigtschriften, den vierentwintigsten van Oogstmaand gedagtekend, moesten zy der Koninginne ‘de tegenwoordige gelegenheid des Lands en der onderhandeling met Frankryk openen, en haar verzoeken, om onverwylden en kragtdaadigen onderstand van zesduizend knegten en drieduizend ruiters, nevens driehonderdduizend ponden buskruids, mids de algemeene Staaten, of eenige byzondere Steden, ter haa- | |
[pagina 35]
| |
rer keure, haar schuldbrieven leverden, voor het beloop haarer verschooten' penningen; en men zig, daarenboven, verbondt, geen Verdrag met Spanje of eenige andere Mogendheid te zullen aangaan, dan met haare bewilliging.’ HierbenevensGa naar margenoot+ hadt Ortel byzonderen last van de Staaten van Holland, om te beproeven, wat de Koningin voor hun, en voor die van Zeeland, Friesland en Utrecht, zou willen doen, en op welke voorwaarden. De Koningin gaf Ortel, die haar den laftGa naar margenoot+ van die van Holland, buiten bywezen van iemant, dan den Geheimschryver Walsingham, opende, voor bescheid ‘dat zy gezind was, een magtig Leger, onder eenen treslyken Overste, herwaards te zenden, en te toonen, dat zy het belang van Holland en van de drie andere gewesten, boven dat der overige Nederlanden, behertigen wilde, indien men haar eenige vaste Plaatsen, tot haare verzekering, wilde afstaan.’ Het antwoord, dat de Gryze enGa naar margenoot+ Ortel te samen, als Gemagtigden der algemeene Staaten, ontvingen, kwam hierop uit: ‘dat de Koningin geenszins verstaan kon, tot het afzenden van zo veel manschap, tegen den winter, op zulke geringe verzekeringen, als de schuldbrieven der Staaten waren, van welken zy'er nog veelen in handen hadt, die niet werden afgelost. Dat zv egter volharden wilde, in haare genegenheid tot de Landen, en ten bewyze van dezelve, gezanten zenden naar Boulogne, om te beproeven, wat men | |
[pagina 36]
| |
met Frankryk zou konnen sluiten; konnende de Staaten, insgelyks, gemagtigden derwaards schikken, met volkomen last, om, met haar, zo 't met Frankryk niet gelukken wilde, te verdraagen.’ De algemeene Staaten, en die van Holland in 't byzonder, berigt gekreegen hebbende van het antwoord der Koninginne, bespeurden de laatsten, dat men, hoe noode ook, komen zou moeten tot het overleveren eeniger vaste Plaatsen, zo men zig van Engelsche hulpe verzekeren zou willen. Men was egter nog geheel ongereed hiertoeGa naar voetnoot(i), en vergenoegde zig, met de Koningin beleefdelyk te bedanken voor haare aanbieding, zonder, voor eerst, iet te reppen van de voorwaarde, op welke zy gedaan wasGa naar voetnoot(k). Ga naar margenoot+ Ondertusschen, hadden die van Gend, welke Stad zig toen nog niet verdraagen hadt met Parma, voor het einde van Oogstmaand, by de algemeene Staaten, en die van Brussel, wat laater, by de Staaten van Holland, sterk gedrongen op het voortzetten des Franschen handels. Mechelen en die van Brabant hielden 'er, insgelyks, op aan. De Heeren van den Hoogen Raade, van het Hof en van de Graaflykheids Rekenkamer bragten hun gevoelen in, op den zesden van HerfstmaandGa naar voetnoot(l), hierop uitkomende, dat zy nergens wissen onderstand zagen te bekomen, dan van Frankryk. De Staaten van Zeeland schree- | |
[pagina 37]
| |
ven, den vystienden, dat zy reeds diergelyk een besluit genomen haddenGa naar voetnoot(m). De redenen, met welken men die van Holland, tot dezelfde gedagten, en tot kort beraad zogt te beweegen, kwamen, voornaamlyk, hierop uit: ‘Dat Frankryk niet tot handelenGa naar margenoot+ over te haalen zou zyn, immers veel zwaarer voorwaarden vorderen, wanneer gantsch Brabant en Vlaanderen, waarvoor met reden te dugten was, in 's vyands magt gevallen zouden wezen. Dat men den Spanjaard, na 't afloopen der twee genoemde gewesten, in Gelderland en Utrecht te wagten hadt. Dat de dood des Prinsen van Oranje Holland beroofd hadt van een Hoofd, welk men volstrektelyk behoefde, om de gewesten vereenigd en 't Krygsvolk tot 's Lands dienst genegen te houden. Dat zulk een Hoofd uit Duitschland niet te bekomen was. Dat Engeland zig ook te koel hieldt, en geschaapen stondt, by een onverwagt overlyden der Koninginne, in bystere verwarringen te storten. Dat, uit den voorslag van Elizabet, om de zaak der Nederlanden, in maatschappy met Frankryk, te aanvaarden, ook duidelyk te bespeuren was, dat zy haare eigen' kragten mistrouwde. Dat men hierom gedrongen werdt, zyne toevlugt tot Frankryk te neemen, en den raad te volgen, door den Prinse, hoogloffelyker gedagtenisse, zo dikwils gegeven. Frankryk lag gereed, om den vyand den toevoer af te | |
[pagina 38]
| |
snyden, en om den kryg naar den Walschen bodem te trekken, ten minsten dien te houden van de Hollandsche grenzen. De agtbaarheid des Konings van Frankryk zou de Zondsche tollen konnen doen afschaffen. De Godsdienst, dien hy toeliet in zyn Ryk, zou hier niet van hem te lyden hebben: veeleer zou hy, mistrouwende de Roomschen, als gezind tot den Spanjaard, de Onroomschen tot Ampten en Magistraatschappen vorderen. Dat hy de Steden den Spanjaard zou leveren, of de Nederlanden, met hem, verwisselen, tegen Milaan en Napels, of een van beide, was geenszins te wagten. Hadt hy 't eerste in den zin gehad; nooit zou hy geweigerd hebben, Oostende en Sluis te bezetten. Ook waren hem de Nederlanden veel gelegener dan eenige Staat in Italie. Sommigen vreesden voor krenking van 's Lands vryheden: doch hiertoe zou, zo hy 't al voorhadt, Krygsvolk vereischt worden; welk hy, onmogelyk, in alle Steden, zou konnen leggen. In allen geval, zou men nooit zo veel dwang van hem te wagten hebben, dan ons, door den Spanjaard, gedreigd werdt. Ook wagtte de Kroon, na zyn overlyden, op den Koning van Navarre, die den Hervormden Godsdienst beleedt. Eindelyk, de hooge nood drong tot handelen met Frankryk, wilde men Brabant en Vlaanderen behouden. De dankbaarheid jegens den Prinse, hoogloffelyker gedagtenisse, zou elk zekerlyk beweegen, om Graaf Maurits tot Opperheer te | |
[pagina 39]
| |
verheffen, ware hy magtig de Landen te beschermen; doch de Vader zelf hadt ons naar Frankryk geweezen, daar men middel te over hadt, om de kinderen, met eenigen staat, te vereeren: en mogt hy opzien, hy zou Holland, Zeeland en Utrecht den zelfden raad geeven, naardien de Koning de andere Nederlanden, zonder deezen, niet aanvaarden wildeGa naar voetnoot(n).’ Alle deeze redenen en meer diergelyken,Ga naar margenoot+ vervat in verscheiden' Vertoogen, werden, in de Vroedschappen der Hollandsche Steden, rypelyk, overwoogen: ook ter Dagvaart, alwaar de Leden elkanderen, by eede, verbonden hadden, om de raadpleegingen op dit stuk geheim te houdenGa naar voetnoot(o). Midlerwyl, ontbrak het in Holland niet aan zulken, die in den handel met Frankryk merkelyke zwaarigheden zagen. De Advokaat Buis was 'er één van. Ook leverde Graaf Maurits, denGa naar margenoot+ vierentwintigsten van Herfstmaand, een Vertoog ter Hollandsche Staatsvergaderinge overGa naar voetnoot(p), waarin hy, zonder den Franschen handel af te keuren, nogtans te bedenken gaf ‘dat men dien niet te haastig behoorde door te dryven.’ Voorts herinnerde hy den Staaten van Holland ‘hoe ver zy, met wylen zyne Doorlugtigheid, gevorderd waren, over de opdragt der Graaflykheid, verzoekende, dat zy, hierop, in 't handelen met Frankryk, geliefden bedagt te zyn, op dat hy en zyn Huis, daarby, niet ver- | |
[pagina 40]
| |
geten werden; maar veeleer in staat gesteld, om zig eenigszins te redden uit de zwaare schulden, met welken zyn Vader den boedel hadt belast gelaaten.’ Hy besloot ‘met eene beleefde aanbieding van zynen dienst, in alles, waartoe men hem, die zig nog te jong en te onervaaren kende, om de vereischte hulp by te brengen, ten minsten eenigermaate, bekwaam mogt oordeelen: alzo hy vastelyk gezind was, alle zyne handelingen aan te leggen, tot welvaart van den LandeGa naar voetnoot(q).’ Ga naar margenoot+ 't Is niet geheel zeker, of Maurits, met dit Vertoog, beoogd hebbe, de Staaten te vermaanen, om, by den handel met Frankryk, alleenlyk eenige voordeelen, in geld of goederen, voor zyn huis te bedingen; dan of hy verder hebbe gezien, en begeerd, dat zy het Graafschap van Holland niet aan Frankryk zouden afstaan, maar voor hem behouden. Voor deeze laatste gedagten is eenige schyn, als men aanmerkt, dat het Vertoog zo omstandiglyk ontvouwt, hoe ver men, met het opdraagen der Graaflykheid van Holland aan den overleeden Prinse, gevorderd ware. Op het Graafschap van Zeeland, kon nu geen bedenken vallen by Graave Maurits, alzo de Staaten van dit gewest, die den vyand ook na aan hunne grenzen begonden te krygen, zig zo rondelyk voor den handel met Frankryk verklaard hadden. |
|