Vaderlandsche historie. Deel 8
(1753)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijIII. Staat der Nederlanden, ten deezen tyde.Dus bereidde men zig, om den kryg met vereenigde kragten te voeren, onder 't opperbeleid van den jongen Maurits, die, zonder ervaarenis, in eenen hagchelyken tyd, aan 't bewind kwam; doch van wiens wakkerheid en moed men zig, reeds voor eenen geruimen tyd, iets goeds beloofd hadt. Holland, Zeeland en Utrecht vondt hy uit- en inwendig in tamelyke rust. In Gelderland, lagen, daarentegen, de Leden der Regeeringe geweldig overhoop, zo dat 'er de Stadhouder, Graaf van Nieuwenaar, naauwlyks herstellen aan wist: 't welk de reden schynt geweest te zyn, waarom dit gewest zig niet onder 't opperbewind van Graave Maurits en den Raad van Regeeringe begeven hadt. Ook hielden 'er de Spaanschen nog eenige Steden bezet. Overyssel werdt, van den eenen kant, door Steenwyk, van den anderen, door Zutfen, Steden, die beide in 's vyànds handen gevallen waren, geweldiglyk benaauwd: hoewel Zutfen, en meer nog de schans daar tegen over op de Veluwe, van de Staatschen streng belegerd werdt. In de Groninger Ommelanden en in Drente, speelde Verdugo den meester, die, daarenboven, uit de Zevenwolden en Oostergo, deelen van Friesland, zwaare brandschattingen haalde; waarvoor Westergo, het overig deel deezes Landschaps, door de schans te Otterdum, eenigszins bevryd werdt. Maar Vlaan- | |
[pagina 13]
| |
deren, daar Gend nog belegerd gehouden, en dagelyks, door die van Brugge, tot afvallen gepord werdt, was zo goed als verlooren, voor de Staaten. In Brabant, welk ook reeds gedeeltelyk in 's vyands magt was, lag Brussel genoegzaam geblokkeerd, tusschen de naaste verlooren' Steden. Mechelen en Antwerpen waren, al sedert eenigen tyd, door de bezettingen van Lier en Leuven, gekweld; Antwerpen, eerlang, met der daad, belegerd geworden. De overige Nederlandsche gewesten hadden, of nooit de Staatsche zyde gehouden, of zig, al voor lang, met den Spanjaard verzoend. Voorts rekende men, dat de vyand, behalve de bezettelingen, drieduizend Knegten en vierentwintig Kornetten paarden hadt leggen in den Gelderschen oord: nog, omtrent Lillo, ter wederzyde van de Schelde, vyfduizend soldaaten in alles: rondsom Gend, drieduizend, en by Dendermonde, vyfduizend: zo dat hy, in 't geheel, meer dan agttienduizend man in 't veld hadt. Daarentegen, hadden de algemeene Staaten slegts drieduizend knegten en vyfentwintighonderd paarden in 't veld, die rondsom Zutfen lagenGa naar voetnoot(x). In deezen stand der dingen, de bescherming der Staatsche partye te aanvaarden, tegen zulk een' loozen en bedreeven Krygsoverste als Parma, was, zeker, meer dan mannenwerk, en scheen te zwaar een last, voor de zwakke schouderen van Graave Maurits. De ge- | |
[pagina 14]
| |
negenheid nogtans, die de meeste Leden van Holland, welk gewest thans het zwaarst droeg in de gemeene lasten, den overleeden' Prinse hadden toegedraagen, was, agt ik, eene der voornaamste oorzaaken, waarom men hem 't opperbewind der tegenwoordige Regeeringe, die men wel voorzag, dat niet lang zou konnen duuren, durfde opdraagen. Ga naar margenoot+ Van 't voorgenomen beleg van Antwerpen, hadt wylen de Prins van Oranje, omtrent eene maand voor zynen dood, reeds kennis gehad; en den Burgemeester Aldegonde en den Griffier Willem Martini, onder dekfel van den doop zyns jongsten zoons by te woonen, naar Delft ontbooden, om hun zynen raad mede te deelen. Hy hieldt hun toen voor ‘dat hy van zins was, de Stad, alsze belegerd zou zyn, binnen twee maanden, met Gods hulpe, te komen ontzetten.’Ga naar margenoot+ Voorts beval hy hun ‘zorg te draagen, dat de Blaauwgarendyk, van den driesprong der Schelde af, tot aan 't hooge land van Bergen toe, zonder uitstel, geslegt werdt, alzo de stroom van Zierikzee en 't Haringvliet, regt op denzelven aanslaande, geschaapen stondt, met den vloed, diepte genoeg voor de vloote, tot ontzet geschikt, over of door den Kouwensteinschen dyk, tot voor de poorte van Antwerpen, te zullen brengen; terwyl men zig van de Hollandsche en Zeeuwsche Oorlogsschepen bedienen moest, om den vyand van den dyk te houden, en hem, in 't maaken zyner schansen, te hinderen.’ In gevolge van deezen raad, hadt Aldegonde, | |
[pagina 15]
| |
terstond na zyne te rugkomst, gedrongen, op het doorsteeken van den Blaauwgarendyk, en de toestemming der Wethouderen en Burgerhopluiden reeds weg. Doch 't VleeschhouwersGa naar margenoot+ gild, uit het bederven van een plek weilands, waarop, jaarlyks, twaalfduizend Ossen vet gemaakt werden, groot nadeel te gemoet ziende, hadt 'er zig tegen gekant, met een Vertoog, waarin beweerd werdt, ‘dat Parma de Schelde, gemerkt den sterken stroom, dien zy hadt, onmooglyk stoppen kon, waarom men het doorsteeken des dyks geheel noodeloos houden moest.’ Aldegonde bragt hiertegen in ‘dat de vyand, eene brug over den stroom leggende, dien, by gewoonlyk weder, geslooten zou konnen houden: harden wind, dooijen of vriezen, daar de brug van zou konnen te lyden hebben, hadt men in zyne hand niet. Wie wist ook, of Parma geene hegte vlotten op balken zou weeten toe te stellen, die, leggende aan ankertouwen, welken men vieren of inhaalen kon, zouden ryzen en daalen met het water, zonder door wind of ysgang beschadigd te worden.’ De Vleeschhouwers bleeven egter onverzetlyk: en eenigen hunner wisten zelfs, eerlang, de Burgerhopluiden te doen wankelen, zodat zy zig, eindelyk, lieten verluiden, het doorsteeken des dyks, zo 't ondanks hunne vertoogen ondernomen werdt, geweldigerhand te zullen beletten. Aldegonde en de overige Wethouders beslooten toen 't stuk eenige dagen uit te stellen, en 's volks hevigheid | |
[pagina 16]
| |
een weinig te vieren. Doch op den derdenGa naar margenoot+ van Hooimaand, kwam Parma, eene schans gelegd hebbende te Kallo, in 't Land van Waas beneden de Stad, zig legeren boven dezelve, te Kalbeek, tegen over S. Bernaards. Van hier zette hy een groot deel krygsvolks, onder Mondragon, over de Schelde, aan de Brabantsche zyde. Drie mylen beneden de Stad, te Lillo, hadden de Antwerpenaars een Blokhuis opgeworpen, tot beveiliging der Riviere. Tegen over het zelve, aan den Vlaamschen kant, hadden zy eene andereGa naar margenoot+ schans, Liefkenshoek genoemd, aangevangen; doch nog niet voltooid. Terwyl de Markgraaf van Rysburg deeze schans aantast en stormenderhand verovert, op den tienden van Hooimaand, dag van: Oranjes dood, rukt Mondragon, met omtrent zevenduizend man, agter Antwerpen om, naar de schans te Lillo, daar, behalve een vendel Franschen onder Hopman Gau, een goed getalGa naar margenoot+ Antwerpenaars binnen lag. Wat laater, kwamen 'er nog vier vendels Schotten uit Zeeland by, onder den Kolonel Balfour. De bezetting weerde zig zo wakkerlyk, met uitvallen en anderszins, dat Mondragon, na verloop van omtrent drie weeken, 't beleg opbreeken moest, hebbende hy, aan den kant van tweeduizend man, voor de Vesting, verlooren. De huizen van Lillo en Kouwenstein en eenige andere plaatsen in deezen oord liet hy egter bezet, en onder deezen ook den Blaauwgarendyk, om welken door te steeken, men nu, te Antwerpen, te laat, verlof | |
[pagina 17]
| |
gegeven hadt, hebbende Parma zig, terstond na zyne aankomst hieromtrent, van de wegen derwaards meester gemaakt: waarmede de schoonste kans, om Antwerpen en gantsch Brabant te behouden, schandelyk verkeeken wasGa naar voetnoot(y). Heerentals ook, waaruit men, onvoorzigtelyk,Ga naar margenoot+ de bezetting geligt hadt, omze nader by Antwerpen te leggen, werdt, terstond daarna, ingenomen van de KoningschenGa naar voetnoot(z). Parma, dus eenen aanvang gemaakt hebbende van het belemmeren der vaarte naar Antwerpen, uit de schans te Kallo en uit Liefkenshoek, toog, eerlang, voor Dendermonde, uit welke Stad, onlangs, insgelyks, een deel der bezettinge geligt was. Ook was de Overste Ryhove vertrokken naar Holland om geld, hebbende hy 't opperbevel den Heere van Mortaigne in handen gelaaten, die, geenen kans ziende, om de Plaats te houden, dezelve, by verdrag, overgaf, op den zeventienden van OogstmaandGa naar voetnoot(a). Twee dagenGa naar margenoot+ daarna, trok het Leger naar Willebroek, daar het twee Blokhuizen veroverde, en voorts alle de schansjes aan de Brusselsche vaart tot Vilvoorden toe, welke Stad, insgelyks zynde belegerd, op den zevenden van Herfstmaand, opgegeven werdtGa naar voetnoot(b). |
|