Vaderlandsche historie. Deel 7
(1752)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 463]
| |
XIX. Aanslag, om Enkhuizen, door verraad, aan 's Konings zyde te brengen.Juist op den tyd, dat Filips, te Lisbon, tot Koning van Portugal, gekroond werdt, in Zomermaand des jaars 1581, lagen aldaar eenige schippers van Hoorn en Enkhuizen, die, op zyn bevel, zeer heuschelyk bejegend, en sommigen zelfs ten Hove genoodigd en onthaald werden, met toezegging, dat zy, wederom komende, dezelfde gunst te wagten hadden. De Koning stelde, hiertoe, inzonderheid, te werk eenen zyner trauwanten, Fredrik Klaaszoon genoemdGa naar voetnoot(h), geboortig van Enkhuizen, die nog een' broeder daar ter Stede hadt. De schippers, t' huis gekomen, op den tyd, als men Filips stondt af te zweeren, hadden den mond alomme zo vol van 's Konings minzaamheid en goedaartigheid, dat de Wethouders, bedugt dat dit praaten de burgers schuw mogt maaken van den eed, een vendel knegten verzogten van Sonoi, waarmede zy, dat pas, de Stad in rust hielden. Weinige maanden hierna, komt de Enkhuizer Hellebaardier, met 's Konings brieven aan de burgerye, in schyn, zynen broeder bezoeken, en krygt, in stilte, veel volks aan zyne koorde, dat zig bepraaten laat, om de gunst van den afgezwooren' Vorst te herwinnen. Onder anderen, doet hy ook aanzoek by Wouter Verhee, Broeder van Jan Verhee, Schepen te Amsterdam, die, van 't stuk eenen gruwel hebbende, nogtans een afschrift maakte van 's Konings schryven, welk den eersten van Wynmaand des jaars 1581 gedagtekend was. Doch den handel | |
[pagina 464]
| |
den Wethouderen, ten nadeele van eenigen zyner bekenden, te openbaaren stondt hem tegen de borst. Hy hieldt dien dan eenen geruimen tyd by zig. Nu, reizende door Haarlem, hadt hy 'er zynen vertrouwden vriend, Dirk Volkertszoon Koornhert, kennis van gegeven, die, hem bestraffende, dat hy 't der Overheid verzweegen hadt, terstond naar den Haage trok, en de zaak, door Nikolaas van der Laan, Burgemeester van Haarlem, aan de Staaten bragt; die, 't afschrift van 's Konings Brief gezien hebbende, terstond nog een vendel, dat in Edam en Monnikendam verdeeld lag, naar Enkhuizen schikten, den Hellebaardier heimelyk vatten, en anderen in hunne huizen verzekeren deeden. Alles liep egter zagtelyk af. De trauwant zelf werdt, schoon na lang zitten, ontslaagen, onder enkel bevel van 't Land te verlaaten. Doch als men de beweeging gestild waande, ontdekte men nieuwe brieven van den Koning, gedagtekend den twaalfden van Bloeimaand deezes jaars 1582, en gerigt aan de twee-enzeventig hoofden der Burgerye. Toen kreeg Sonoi nieuwen last van de Staaten, om Enkhuizen te bezetten met drie vendels, elk van honderdenvyftig koppen, die, daarna, op 's Prinsen bevel, tot tweehonderd, vermeerderd werden. Ook kwam Sonoi zelf te Enkhuizen woonen, voor den gantschen aanstaanden winter: waarmede toen alle vrees voor ongemak verdweenGa naar voetnoot(i). Op 't einde des volgenden jaars, kreeg | |
[pagina 465]
| |
men, te Amsterdam, uit Luik, berigt, dat de vyand op Enkhuizen en op Hoorn loerde. Te Enkhuizen, werden eenige luiden by den kop gevat; doch men vondt geen klaar bescheid ten hunnen laste. Ook verdween de vyandlyke aanslagGa naar voetnoot(k). |
|