Vaderlandsche historie. Deel 7
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXVIII. De Prins van Oranje wordt Stadhouder van Friesland.Terwyl dit in en om Friesland voorviel, begaf zig de Prins van Oranje derwaards, op 't aanhouden der Staaten deezes Landschaps. De Aartshertog Matthias hadt hem, na Rennenbergs afval, in Zomermaand jongstleeden, aangesteld tot Stadhouder van Friesland, en hy hadt, terstond daarna, Bernard van Merode, Heer van Rumen, genoemd, om zyne plaats te bekleedenGa naar voetnoot(g). Nu riep hem de toestand der Friesche zaaken in persoon derwaards. De Graaf van Hohenlo verzeldeGa naar margenoot+ hem, en verdedigde zyne eer, in 's Prinsen byzyn, tegen de Staaten, die hem, meende hy, te na gesproken hadden, ter gelegenheid der nederlaage op de Bourtange. De Staaten ontkenden dit egter, en beweerden, dat het hun niet toestondt, voor straatklap te verantwoorden. De Prins effende dit geschil en verscheiden' anderen van merkelyk gewigt, het Landbestier betreffen- | |
[pagina 366]
| |
de. Hy keerde, niet voor Grasmaand, te rug naar HollandGa naar voetnoot(h). Ga naar margenoot+ De Rennenbergschen, midlerwyl, genesteld in Groot-Aduward, ondernamen eene schans te leggen op 't Reediep, waar door de Heer van Nyenoord, te Winsum, zynen toevoer uit zee kreeg. Doch Nyenoord verdreef hen van daar, en tastte hen, naderhand, te Groot-Aduward aan, daar hy, egter, met verlies, te rug gedreeven werdt. Hy week toen naar Kollum, Dokkum, en Aduwarderzyl. De schans ter laatstgemelde plaatse, in Zomermaand, bemagtigd zynde door den vyand, week Nyenoord verder naar Winsum. Doch Rennenberg zondt Jan Baptist Tassis, Luitenant van Billy, af op deeze schanse, die hem, nevens de schans te Warfum, eerlang, in handen viel, waardoor Rennenberg van alle de Ommelanden, tot Dokkum toe, meester werdtGa naar voetnoot(i). Ga naar margenoot+ De Gemagtigden der nader Vereeniging schikten, om dit verloop te herstellen, in Hooimaand, Norrits, Sonoi en anderen naar Rinsmergeest, daar zy, vereenigd met Nyenoord en andere Friezen, een tamelyk heir uitmaakten, en zesduizend Rennenbergschen uit Kollum deeden deinzen naar Grypskerk. Norrits, daarna, Monnikerzyl hebbende ingenoomen, noodzaakte den vyand ook van Grypskerk op te breeken. De Staatschen vervolgden hem, Sonoi vooruit: die hem ophieldt, tot op de aankomst der ove- | |
[pagina 367]
| |
rigen. Toen keerden de Rennenbergschen den rug, wykende tot onder Groningen, met agterlaating van vier stukken geschuts, verscheiden' vendels, zevenhonderd dooden en veele gevangenen. Deeze neêrlaag viel voor, op den negentienden van HooimaandGa naar voetnoot(k). Ten zelfden dage, ontving de Graaf vanGa naar margenoot+ Rennenberg, die, sedert het mislukt beleg van Steenwyk, hadt gaan kwynen, en onlangs in eene hevige ziekte gestort was, de laatste Kerkgeregten te Groningen, alwaar hy, op den drieentwintigsten, overleedt. Sommigen tekenen aan, dat hy, in zyn uiterste, zeer over Groningen en over 't breeken zyner trouwe geklaagd heeftGa naar voetnoot(l). Doch men mag twyfelen, of hem de kwaade uitslag niet meer dan de snoodheid zyns bedryfs gesmert hebbe. Ook wordt gemeld, dat hy zyne Zuster, Kornelia, die hem verleid hadt, in de laatste dagen zyns leevens, niet heeft willen zien noch spreeken: 't welk, by zyne partyen, opgenomen voor blyken van berouw, nevens verscheiden' andere zyne goede hoedanigheden, te wege gebragt heeft, dat hy, na zynen dood, by vrienden en vyanden, meer beklaagd dan beschuldigd geworden isGa naar voetnoot(m). |
|