Vaderlandsche historie. Deel 7
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXIII. Handel van den Graave van Rennenberg, te GroningenDe onlust tusschen Groningen en de Ommelanden herleefde wederom, na 't sluiten der Utrechtsche Vereeniging. De Stad kwelde de Ommelander Edelen, door middel van de Koningklyke Kamer, die aldaar 't Regt bediende. Die van de nader Vereeniging schree- | |
[pagina 300]
| |
ven, al in 't begin van Sprokkelmaand, aan Rennenberg, dat hy middel zoeken moest, om zig van Groningen te verzekerenvGa naar voetnoot(d). Hy beschreef de Stad, op eenen Landdag, te Visvliet; doch zy verscheen niet. Zelfs gaf zy heimelyk last, om volk te werven. Rennenberg sloeg zig, in Bloeimaand, neder aan de Noordwestzyde der Stad, die geweigerd hadt, bezetting van hem in te neemen. Ook gaf hy last, om Appingadam en Delfzyl te sterken. In 't begin van Zomermaand, deeden die van Groningen verscheiden' uitvallen, op de Rennenbergschen, die hun eenig volk afsloegen, en hen, eerlang, noodzaakten tot een Verdrag, welk op den elfden geslooten werdt. Die van Groningen beloofden, by het zelve, den Aartshertoge, den Prinse, den algemeenen Staaten en den Stadhouder Rennenberg gehoorzaam te zullen zyn. Ook zou men de geschillen met de Ommelanden, in der minne, zoeken by te leggen, of anders 't Regt daarmede beworden laaten. Rennenberg, gyzelaars ontvangen hebbende, voor de onderhouding van 't Verdrag, kwam, op den vierentwintigsten van Zomermaand, in de Stad, verstelde 'er de Regeering, en deedt 'er de Geloofsvrede verkondigen: waarna de S. Walburgs- en Minderbroeders Kerken den HervormdenGa naar margenoot+ werden ingeruimd. De Graaf trok, daarna, met zyn Regement en drie Veldstukjes, naar Drente, daar 't ook, eenigen tyd, vol beweeging geweest was. Hy deedt 'er haast al- | |
[pagina 301]
| |
les voor zig buigen: ook gaf hy bevel, tot het sterken van Koeverden, dat wel begonnen; doch, voor tegenwoordig, niet volbragt werdt. De Prins van Parma vaardigde, omtrentGa naar margenoot+ deezen tyd, Joan Roorda, Raadsheer in 't Kamergerigt te Spiers, naar Groningen af, om de Stad te beweegen, tot het aanneemen der Vredepunten, te Keulen, door de Keizerschen, ontworpen. Doch de Wethouders namen hem gevangenGa naar voetnoot(e). Terwyl hy zat, zogt men eene nieuwe belasting op de gemeene middelen in te voeren. Een deel der burgerye, door eenige Spaanschgezinden gaande gemaakt, raakte hierop, in Oogstmaand, aan 't hollen, streefde naar 't Stadhuis, eischende, dat men de voorgeslaagen' Vredepunten, die hen van deeze lasten bevryden zouden, aanname, en Roorda op vrye voeten stelde. Doch de Staatschgezinden, insgelyks, te hoop geloopen, jaagden de menigte van voor 't Stadhuis. Sommigen vlooden ter Stad uit. Anderen werden gebannen. Roorda, geleverd aan Rennenberg, zat langer dan een jaar op 't Slot te Staveren: naderhand, nog eenige maanden, op de Huizen te Loevestein en te Woerden: toen nog eene poos te Rammekens: tot dat hy, eindelyk, los raakteGa naar voetnoot(f). |
|