Vaderlandsche historie. Deel 7
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijIV. Moeite te Utrecht met de bezetting.Die van Utrecht, aangezogt door Brieven der Staaten van Holland en ZeelandGa naar voetnoot(h), deeden, sedert eenigen tyd, ernstige poogingen | |
[pagina 135]
| |
te Brussel, om van de Spaansche bezetting, die op 't Slot Vredenburg lag, ontslaagen te worden. De Spanjaards, hiervan de lugt gekreegen hebbende, waren, op den eenentwintigsten van Wintermaand laatstleeden, ter Stad in gerukt, en hadden verscheiden huizen aan brand gesteken. Doch de burgery, geholpen door de Duitsche Knegten, die in de Stad lagen, hadt hen wederom naar binnen gejaagd. Toen was men gevallen aan 't opgraaven en beschansen der straaten, aan 't doorslaan der binnenmuuren in de huizen, die naast by 't Slot stonden, door welken men dus eenen veiligen toegang derwaards hadt; voorts, aan 't spannen van zeilen over de straaten, aan 't planten van geschut, dat, onder anderen, nevens kruid en kogels, uit Holland, derwaards gezonden wasGa naar voetnoot(i); kortom, aan eene volkomen' belegering van 't SlotGa naar voetnoot(k): dat egter, niet voor den elfden van Sprokkelmaand, overging, en, door beleid van Bossu, midlerwyl, van wege de algemeene Staaten derwaards gezonden, bezet werdt, met burgers, onder bevel van Schout, Burgemeesteren en zekeren hunnen Hopman, die gezwooren hadden, het zelve, voor den regeerenden Raad en de algemeene Staaten, in 's Konings naam, te zullen bewaaren. De Spaansche bezetting vertoog, te gelyk met de bezettingen van Viane en Kuilenburg, hiertoe, zo men meende, gelast, door Don Jan, naar AntwerpenGa naar voetnoot(l). | |
[pagina 136]
| |
Vreemd stondt het, ten deezen tyde, met de Regeeringe van 't Stigt, daar men drieGa naar margenoot+ Stadhouders tellen kon; den Prins van Oranje, wien de Koning, voor den aanvang der beroerten, met dit Ampt, vereerd hadt; den Graaf van Bossu, die van den Raad van Staate afhing; en den Heer van Hierges, wien Don Jan bevelen zondt. De Prins deedt de Staaten, in Lentemaand, vermaanen, om zig wederom onder zyne gehoorzaamheid te begeeven. Ook was 't gemeen en een deel der Staaten hem genegen. Doch een ander deel, met naame de Geestelykheid, neigde tot den Graave van Bossu, die Roomsch was. Hierges lag, sedert eenigen tyd, met drieentwintig Nederduitsche en eenige Walsche vendels, in de Stigtsche Dorpen, en hieldt veelen in ontzag voor zyne magt. Oranje bragt egter te wege, dat de Staaten eenige punten ontwierpen, op welken men, met hem verdraagen wilde. Doch de Raad van Staate stuitte de uitvoering van dit ontwerp,Ga naar margenoot+ In Grasmaand, raakte het Krygsvolk van den Kolonel Tambergen, te Utrecht, in beweeging, by gebrek van betaaling, die men der Wethouderschap, op 't Stadhuis vergaderd, met geweld, wilde afdringen. De gantsche bende van Tambergen plaatste zig, voor 't Stadhuis, in 't geweer, met brandende lonten, en den mond vol kogels. 't Gerugt hiervan bragt de schuttery in de wapenen, die de toegangen bezet, en gedeeltelyk, door de naaste wooningen, ten tadhuize indringt. De andere Knegten raaken ook op de been; en allengskens meer burgers, die zig, aan | |
[pagina 137]
| |
alle oorden, schrap zetten tegen de soldaaten. Tambergen en Vinkenburg worden, op weg naar de Tollesteegpoort, door welke zy meer volks ter Stad in dagten te laaten, gevat door eenen hoop burgers, en op Vredenburg gebragt. Toen zwigtten de knegten, en een goed deel ging door, vervaard gemaakt door het dreigen van een veel grooter getal van burgeren, die 's nagts nog eenige Officiers van 't bedde ligtten. Met den dag, dreeven zy Tambergens vendel van de Neude, daar 't nog stal gehouden hadt, ter Katrynen-poorte uit; en daarna ook de overige knegten. Toen 't Krygsvolk buiten was, tradt het in onderhandeling met die van de Stad, om de Hopluiden los, en een deel hunner agterstallige soldye in handen te krygen. Doch onder dit handelen, staken de Knegten den brand in de Voorstad buiten de Tollesteegpoort, waarop die van binnen uitvielen, de Knegten, een goed stuks wegs, verjaagden, en de vlam bluschten. 't Krygsvolk, dat, hier en elders, omtrent de Stad lag, vertoog, kort hierna. Zes vendels maakten zig meester van Wyk te Duurstede, en zogten sedert Vreeswyk en Amersfoort in te neemen; 't welk beide mislukteGa naar voetnoot(m). Op deeze wyze, ontsloeg Utrecht zig vanGa naar margenoot+ de bezetting, die der burgerye, tien jaaren lang, op den hals gelegen hadt. 't Liep, egter, aan tot in Wynmaand, eer de Stad en 't Stigt zig verdroegen met den Prinse: gelyk wy, in 't vervolg, staan te melden. Maar | |
[pagina 138]
| |
Schoonhoven hadt, lang te vooren, op den twintigsten van Sprokkelmaand, voldoening van hem ontvangen, en ook vrye oefening van den Roomschen Godsdienst bedongenGa naar voetnoot(n). De Baljuw, Wethouders en Burgery deeden, daarna, den eed van getrouwheid, in handen van Gemagtigden der Staaten van HollandGa naar voetnoot(o). Nieuwpoort schynt, ten zelfden tyde, met den Prinse, verdraagen te zyn. Ook hadt Thoolen zig, in Grasmaand, onder gelyk beding, begeven aan 's Prinsen zydeGa naar voetnoot(p): waarby Goes en Zuidbeveland zig, insgelyks, voegdenGa naar voetnoot(q): zo dat, gantsch Zeeland nu omgekeerd zynde, Amsterdam, eindelyk, de eenigste Stad was, die afgescheiden bleef van de andere leden. De Regeering aldaar, hard Roomschgezind zynde, wilde den Roomschen Godsdienst alleen in de Stad geoefend hebben, en den Onroomschen, zelfs buiten dezelve, geene Vergaderplaatsen toestaan, waarin de Prins niet bewilligen konGa naar voetnoot(r). De Staaten van Holland waren zo gestoord op de Amsterdammers, dat zy de Stad te water zouden hebben belegerd, zo de Prins hun niet aangeschreeven hadt, dat zy zig, in gevolge der Gendsche bevrediging, van alle vyandlykheden, tegen de Steden, die nog zwaarigheid maakten om zig met hen te voegen, behoorden te onthou- | |
[pagina 139]
| |
denGa naar voetnoot(s). 't Beslag op de Amsterdamsche goederen werdt toen ook opgeheevenGa naar voetnoot(t). |
|