Vaderlandsche historie. Deel 7
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXIX. De Vlaamingen verzoeken Oranje om onderstand.De Vlaamingen, zig te zwak vindende, om het Slot te Gend te dwingen, vaardigden den Heer van Auchy af aan den Prinse van Oranje, om onderstand, in volk en geschutGa naar voetnoot(g). Auchy was, kort te vooren, met verlof des Raads van Staate, by den Prinse geweest, om over 't slaaken van zynen Broeder, den Graave van Bossu, te spreeken: en zyne Doorlugtigheid hadt zig toen zo genegen getoond, om den overheerden Nederlanden by te staan, dat de Graaf van Roeux, Stadhouder van Vlaanderen, die 't Slot te Gend belegerd hieldt, en eenige Edelen van den Krygsraad nù 't oog op hem wierpen. | |
[pagina 108]
| |
Ook verwierf Auchy twaalf metaalen stukken en zes vendels knegten, en beloften, dat 'er nog twee-entwintig, zo haast mogelyk, zouden volgen. Doch dit volk zou niets onderneemen mogen, tot nadeel van 't Roomsch geloof: alleenlyk zouden zy, binnens huis, Psalmen mogen zingen en gebeden doen. Ter hunner verzekering, zou men hun de Stad Sluis in handen stellen. Andere plaatsen onder het Stadhouderschap van Vlaanderen zouden zy niet mogen bemagtigen. Doch Auchy was nog niet uit Zeeland vertrokken, toen hem berigt werdt, dat de hulp noodeloos was, mids het aankomen van twee benden paarden te Gend. Sommigen dreeven ook, dat hy, ten opzigte van Sluis, zynen last overtreeden hadt. Hy egter, zig diets maakende, dat 's Prinsen hulp den meesten Heeren, die hy meende te kennen, aangenaam zou zyn, bewoog Oranje, die zelf gaarne voet in Vlaanderen hadt, om hem, met het geschut en de zes vendels, te laaten trekken. Sedert, zondt de Prins nog negen vendels, onder den Heere van den Tempel, naar Gend. Doch men ruimde zyner Doorlugtigheid, in plaats van Sluis, Nieuwpoort en Sas van Gend in. |
|