Vaderlandsche historie. Deel 7
(1752)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 92]
| |
schied was: ook verwagtte men, dat Nederlanders, gelyk de meeste Raaden waren, zo styf niet staan zouden, op het uitsluiten van den Onroomschen Godsdienst, en dat men, hierom, de afgebroken' Vredehandeling, met beteren uitslag dan voorheen, zou konnen hervatten. De Koningin van EngelandGa naar margenoot+ sloeg ook agt op de verandering, die de dood des Landvoogds scheen te zullen veroorzaaken, vaardigende, terstond daarna, brieven af aan den Prinse en de Staaten, waarin zy te kennen gaf ‘dat zy 't bewind over de Landen niet met eere aanvaarden kon, voor dat zy een Gezantschap naar Spanje gezonden hadt, om te beproeven, of de Koning tot geene vreedzaame gedagten zou te brengen zyn. “Zy verzogt te gelyk, bedugt voor eene onderhandeling met Frankryk” dat men, terwyl zy de vrede zou zoeken te bewerken, geene uitheemsche hulp wilde inhaalenGa naar voetnoot(s).’ Uit welk schryven, te speuren was, dat de Koningin een weinig veranderd was van gedagten, sedert het overlyden des Landvoogds. Doch in Holland en Zeeland, was men ook een weinig veranderd. Men wilde zig nu met geene uitheemsche Mogendheden inlaaten, voor dat men hadt afgewagt, welke gevolgen de nieuwe wyze van Regeering hebben zou. |
|