Vaderlandsche historie. Deel 7
(1752)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 76]
| |
van zo veele aanslagen tevens, raakten de geldmiddelen, beide aan de Spaansche en aan de Staatsche zyde, aan een eindeGa naar voetnoot(k). Don Louis kon de Staaten niet beweegen tot bewilliging in de schattingen, voorleeden jaar, gevorderd. De leening van twaalfhonderdduizend guldens, nu door hem verzogt, wilde ook niet vlooten. Hy besloot dan wederom, gelyk voorheen, op eigen gezag, ommeslagen te doen: waardoor hy Brabant en daarna ook de andere Landschappen dwong te bewilligen in de leening, die nogtans traaglyk werdt opgebragtGa naar voetnoot(l). In Holland en Zeeland, kwam het ook ten uitersten armelyk om met 's Lands middelen. De kryg slondt geweldig veel gelds, terwyl de beste oorden des Lands onder water stonden, en de neering alomme uitteerde, waardoor de Ingezetenen minder in de gemeene lasten draagen konden. Ook leedt het Noorderkwartier, in den volgenden winter, door eenen geweldigen storm, wel tweehonderdenvyftigduizend guldens schadeGa naar voetnoot(m). Ondertusschen, hadt men den Prinse, in Grasmaand, reeds honderdenvierduizend guldens ter maand, voor den tyd van vier maanden, tot de kosten des krygs, moeten toestaanGa naar voetnoot(n), in welken de Steden haar aandeel droegen, volgens eene verdeeling, door zyne Doorlugtigheid zelve, gemaaktGa naar voetnoot(o). En om dee- | |
[pagina 77]
| |
ze somme, die naderhand op honderdduizend ponden verminderd werdt, te vinden, moest men, in 't volgende jaar, komen, tot tot het heffen van eenen honderdsten penning van de waarde der Huizen en LanderyenGa naar voetnoot(p), konnende de gewoonlyke middelen niet toereiken, om zulke zwaare Beden te voldoen. In Hooimaand, hadt men ook in eene leening van vyftigduizend ponden over de rykste Ingezetenen van Holland bewilligdGa naar voetnoot(q). Wyders werden veele Graaflyke en geestelyke goederen, ook zulken, die, door de uitgeweekenen, ontruimd en te vooren opgetekend waren, om gereede penningen, verkogt, mids de kooper, tot de helft der uitgeloofde somme toe, zou mogen korten, 't gene hem 't Land, geduurende den oorlog, schuldig geworden wasGa naar voetnoot(r). Aan al het welke, ligtelyk bespeurd kon worden, hoe sober thans 's Lands kasse voorzien was. Zelfs, hielden de Staaten 's Lands penningen zo zeer te raade, dat zy de wedde zyner Doorlugtigheid, die op zesentwintigduizend ponden in 't jaar vastgesteld was, niet dan by de week, en op hunne byzondere Ordonnantie, betaald wilden hebbenGa naar voetnoot(s). |
|