Vaderlandsche historie. Deel 6
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXX. Handel over eene bevrediging met Holland en Zeeland.De algemeene Staaten toonden zig te ongenegener, om in de eischen des Landsvoogds te bewilligen, doordien zy den binnenlandschen kryg, die sterven moest, als men hem zyn voedsel, het geld, onthieldt, lang moede waren, en den handel van bevrediging met Holland en Zeeland, die, eenigen tyd herwaards, begonnen was, zogten te vorderen. Requesens hadt 'er, door Noirkarmes, de eerste opening van laaten doen, aan Aldegonde, die 'er, van Utrecht, daar hy nog gevangen zat, over geschreeven hadt aan den Prinse van OranjeGa naar voetnoot(b). Na de dood van Noirkarmes, die, op den vierden van Lentemaand, voorgevallen wasGa naar voetnoot(c), werdt de handel vervolgd, door zynen Opvolger in 't Stadhouderschap van Holland en Utrecht, Ferdinand van Lannoi, Graave van la Roche, en door den Heere van Champaignei. Men bragt het, eindelyk, zo verre, dat de Heer van Mathenes van Reviere en Meester Jan van Treslong, voordeezen uit den Haage naar Utrecht geweeken, onder schyn van hunne byzondere zaaken te beschikken, naar Rotterdam werden afgevaardigdGa naar voetnoot(d). Ga naar margenoot+ In deeze Stad, waren de Staaten van Holland, al sedert den eersten van Zomermaand, | |
[pagina 479]
| |
ter Dagvaart beschreeven geweest, om middelen te vinden, tot bescherming des Lands en tot ontzet van Leiden, dat nu, voor de tweede reize, belegerd was. Ik vind, dat de Staaten, hier, tot op den twee-entwintigsten van Herfstmaand, vergaderd geweest zynde, des anderendaags, de Dagvaart, te Delft, vervolgd hebbenGa naar voetnoot(e). De Staaten, by raade van den Raad nevens zyne Doorlugtigheid, en van Gemagtigden uit den Raade en Rekeninge van Holland, gaven hier hunne goedkeuring aan een ontwerp, om honderdduizend guldens te ligten, by leeningen van vyfhonderd guldens tevens, onder belofte van Intrest en van eenige vryheden; en wyders, om de gemoeden te polsen, met verzoek van zeker vrywillig maandgeld, naar elks genegenheid, tot onderhoud der bezettingen, en, zo 't zo verstrekken kon, tot werving te lande, mids men, in 't maanen, den luiden voorhieldt, dat de onwilligen geschat, en tot opbrengen genoodzaakt zouden wordenGa naar voetnoot(f). Wyders, werdt Izaak Leeuwenharder, Koopman te Keulen, gemagtigd, om zo veele penningen als hy bekomen kon, in Duitschland, op te neemen, en dezelven, op de Wisselbrieven van Henrik van Nispen van Dordrecht, wederom uit te reikenGa naar voetnoot(g). Wat 'er, ten behoeve van 't belegerd Leiden, by de Staaten, beraamd werdt, zullen wy, beneden, by bekwaamer gelegenheid, melden. Terwyl de Staaten nog te Rotterdam zaten, | |
[pagina *11]
| |
[pagina 480]
| |
traden Mathenes en Treslong, met eenige Gemagtigden, in heimelyke onderhandeling, en kreegen, op hun voorstel, voor bescheid, ‘een ernstelyk verzoek, dat het den Koning gelieven mogt, het vreemd Krygsvolk te doen vertrekken, en de Landen te doen regeeren, naar den raad der algemeene Staaten, wettiglyk beroepen; ten minsten, dat hy mogt goedvinden eenen stilstand van van wapenen, en vertrek van 't wederderzyds vreemd Krygsvolk toe te staan: in welk geval, de Staaten zig als getrouwe Onderzaaten beloofden te zullen gedraagen.’ De Utrechtsche afgezondenen waren nog te Rotterdam, toen Champaignei Aldegonde, onder borgtogt, naar den Prinse, zondt, om den grond zyner Doorlugtigheid te peilen, terwyl Mathenes en Treslong met de Staaten handelden. 't Hadt den naam, dat hy kwam, om het uitwisselen der gevangenen, met naame van den Graave van Bossu, te bevorderen; doch 't merg van zynen last bestondt, in te wege te brengen, dat, by 't sluiten der bevrediging, 's Konings agtbaarheid bewaard bleeve, en dat men van 't stuk van den Godsdienst niet repte. 't Laatste moest weinig smaaken. Ten opzigte van 't eerste, verwierf hy meer niet, dan dat hem de meening der Staaten, aan Mathenes en Treslong verklaard, by wyze van verzoekschrift aan den Koning, ter hand werdt gesteld, waarmede hy naar Utrecht keerde. 't Voldeedt egter niet ten Hove, en Champaignei behaalde kleinen dank, met het afvaardigen van Aldegonde naar Holland. | |
[pagina 481]
| |
Men zondt het Verzoekschrift, zonder ander antwoord dan van den Heere van Champagnei, aan Junius, Overste van Veere, teGa naar margenoot+ rugGa naar voetnoot(h), en de Vredehandel liep vrugteloos af. |
|