Vaderlandsche historie. Deel 6
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXVI. De Prins keert wederom naar Duitschland.Ondertusschen bleef de Prins van Oranje in Frankryk, tot in 't midden des jaars 1569, woonende aldaar eenige onderneemingen by, ten dienste der Hugenooten. Doch den Hertog van Tweebrugge, op den elfden van Zomermaand, overleeden zynde, besloot hy het Leger te verlaaten, en, alleenlyk van vyf persoonen verzeld, in onbekend gewaad, met groot gevaar zyns leevens, naar Duitschland, te keerenGa naar voetnoot(r). De Hertog van Alva oordeelde, na 't ver-Ga naar margenoot+ | |
[pagina 292]
| |
dryven van den Prinse van Oranje, de handen ruim te hebben, omze, op nieuws, te slaan aan het onderzoeken der genen, die zig, in de voorgaande beroerten, vergreepen hadden. 't Vervolgen, veroordeelen en straffenGa naar margenoot+ wakkerde dan wederom; doch te gelyk ook het vlugten van veele Ingezetenen, willende men, dat, omtrent deezen tyd, eene groote menigte van Wollenweevers, uit Vlaanderen, geweeken is, die 's Lands bloeyende Handwerken, naar Duitschland, en vooral ook naar Engeland, hebben overgebragtGa naar voetnoot(s). Men kan van het getal der geweekenen eenigszins oordeelen, uit het getal der zulken, die, door den Raad der Beroerten, geregtelyk ingedaagd zynde, gebannen werden: welk, in Slagtmaand deezes jaars, al meer danGa naar margenoot+ agtduizend beliepGa naar voetnoot(t). Alva ook, zig geprangd vindende, door de byzondere voorregten der Steden, die hem geduurig werden tegengeworpen, om de verbeurdverklaaring van alle de goederen der verweezenen te ontgaan, beval, omtrent deezen tyd, dat elk zyne Voorregten en Gewoonten in geschrift stellen en aan hem overleveren zou; 't welk men ook vindt, door sommige LandenGa naar margenoot+ en Steden, geschied te zynGa naar voetnoot(u). Voorts, gaf hy, in 't volgend jaar, twee algemeene Ordonnantien op de Crimineele Regtsoefening uit, die men houdt verstandelyk te zyn ingesteldGa naar voetnoot(v); | |
[pagina 293]
| |
doch de uitvoering derzelven werdt, in 't jaar 1576, opgeschortGa naar voetnoot(w), tot dat anders, by de algemeene Staaten, verstaan zou zyn; 't welk naderhand niet gevolgd is; hoewel men zig, in Gelderland, in Holland en in 't Stigt, alwaar, sedert, onzes weetens, geene andere algemeene Ordonnantie op de Crimineele Regtsoefening is gemaakt, nog, grootendeels, naar die des Hertogs van Alva, gedraagt. Men houdt Viglius, in 't gemeen, voor den opsteller deezer Ordonnantien: en hy zelf geeft te kennen, dat zy, door den geheimen Raad, ontworpen zyn, alwaar hy President was, en 't voornaamste werk deedt. Hy voegt 'er egter by, dat Vargas en andere Leden van den Raad der Beroerten eenige punten by deeze Ordonnantien hadden gevoegd, die met de Privilegien der Landen niet overeen kwamen, of waarin dezelven begreepen werden verkort te zynGa naar voetnoot(x). En dit is, ongetwyfeld, de oorzaak geweest, waarom het invoeren deezer Ordonnantien werdt opgeschort. 't Voornaamste egter, dat den Hertoge,Ga naar margenoot+ in 't jaar 1569, bezig hieldt, was het ontwerp om eene nieuwe en zwaare belasting te leggen op alle de Nederlanden. Tot hiertoe hadt hy den algemeenen Staaten nog geene nieuwe bede gedaan. De verzegeling van honderdenvyftigduizend ponden, die hy den Staaten van Holland, reeds in Bloeimaand des voorleeden jaars, afgevergd hadtGa naar voetnoot(y), was toegestaan, onder zekere voorwaarden, die | |
[pagina 294]
| |
de Hertog weigerde te volbrengenGa naar voetnoot(z). Evenwel schynt men, wat laater, hieromtrent, overeen gekomen te zyn: waarna de verzegeling geschied wasGa naar voetnoot(a). Men hadt zig verbonden, de Hoofdsom, binnen korten tyd, af te lossen: en moest, om hiertoe in staat te zyn, in de Lente deezes jaars, Renten verkoopen, en den grooten Impost op de Wynen, nog een jaar, inwilligenGa naar voetnoot(b). Voorts hadden die van Holland, in de gewoone Bede van honderdduizend guldens, voor nog een jaar, bewilligdGa naar voetnoot(c). Doch deeze inkomsten konden de kosten niet goedmaaken, die Alva, ten deezen tyde, doen moest. Hy was dan op middelen bedagt, om meer gelds van de Landen te trekken. Men hadt, in Spanje, eene soort van schattingen in gebruik, die op de verkogte goederen geheeven werden, en van welken de Hertog zelf, voorgaf, in zyne Stad Alva, groote inkomsten te trekken. Deezen wilde hy, ook hier te lande, invoeren, gelyk hy reeds, by zyne intreede, te Diedenhoven, aan Barlaimont en Noirkarmes, verklaard hadtGa naar voetnoot(d). 't Kwam 'er alleenlyk op aan, omze den Staaten smaakelyk teGa naar margenoot+ maaken. Hy raadpleegde hierover, vooraf, met eenige Leden der drie Raaden, en onder anderen met den President Viglius; van wiens aantekeningen omtrent dit stuk wy ons, | |
[pagina 295]
| |
hier en vervolgens, doorgaans, bedienen zullen; hun voorslaande, dat hy van zins was, een' honderdsten penning eens te vorderen van alle goederen zonder onderscheid; en nog een' tienden penning der roerende en een' twintigsten der onroerende goederen, zo dikwils als dezelven verkogt werden. Men vertoonde hem, hierop ‘dat de Koning, in 't jaar 1556, insgelyks een' hondersten penning geeischt hadt; waartoe de Staaten niet hadden konnen bewilligen, voor reden geevende, dat de Ingezetenen niet te beweegen zouden zyn, om hunnen staat open te leggen: waarom zyne Majesteit den gevorderden honderdsten penning, met eene bepaalde som, hadt laaten afkoopen.’ Men voegde 'er by ‘dat de Hertog kans moest zien, om deeze zwaarigheid weg te neemen, eer hy besloot den honderdsten penning te doen eisschen.’ En toen hy verklaarde, hiertoe raad te weeten, hieldt men hem, op 't stuk van den tienden penning der roerende goederen, te betaalen door den verkooper, voor ‘datGa naar margenoot+ dezelve, byna onmogelyk, en niet dan met zwaare kosten, zou te heffen zyn, en tot veel bedrog gelegenheid geeven. Dat de prys der waaren geweldig ryzen zou, alzo de buitenlanders hunne goederen zo veel hooger houden zouden, als 'er, hier, op 't verkoopen, zwaarer belasting gelegd was. Dat de Bondgenooten, veelligt, ook zouden klaagen, dat zulk eene belasting streedt met de gemaakte overeenkomsten, volgens welken zy, onder betaaling der gewoon- | |
[pagina 296]
| |
lyke tollen en regten, hier te lande, mogten komen handelen.’ Doch de Hertog bragt hiertegen in ‘dat de tiende Penning eene zeer regtmaatige belasting was, als waardoor het eene Landschap niet bezwaard werdt boven het andere. Ook zou zy den Staaten ontheffen van de lastige verzegelingen en verkoopingen van Renten, om welken te lossen, men zig, na 't invoeren van den tienden Penning, van de Verpondingen en Hoofdgelden zou konnen bedienen.’ Voorts dagt hy ‘dat de verkoopers, gereedelyk, een behoorden te geeven, als zy negen behielden.’Ga naar margenoot+ Zig naderhand uitlaatende, over de heimelyke reden, waarom hy op deeze belasting gesteld was, verklaarde hy ‘dat 's Vorsten gezag te veel leedt, door het geduurig vorderen van onderstand, die, veeltyds, niet werdt toegestaan, dan na 't verkrygen van buitenspoorige Privilegien. Dat men, hierom, een altoosduurend middel van belasting invoeren moest, en den Koning ontheffen van de moeite der herhaalde Beden. Dat 'er, tot het stigten en onderhouden der nieuwe Sterkten, geld noodig was. Dat de tiende Penning meest tot laste van Koopluiden en Handwerksluiden komen zou; doch de Landluiden, den Adel en de Geestelykheid, daarentegen, wederom weinig drukken. Dat hy van zins was, de belastingen op de Leevensmiddelen af te schaffen, als de tiende Penning ingewilligd zou zyn. Dat men diergelyke belastingen, in Spanje en in ande- | |
[pagina 297]
| |
re Gewesten, met eenen goeden uitslag, hadt ingevoerd: dat sommige Gewesten gewoon waren uitkoop van zulke belastingen te doen, en de beloofde penningen te vinden, uit Imposten op de Leevensmiddelen, aan welken de Gemeente meer gewoon was. Dat men dit, ook hier, aan eenige Landschappen, zou konnen vergunnen. Dat de tiende penning, alomme, veel opbrengen moest, alzo hy 'er, uit zyne Stad Alva alleen, jaarlyks, veertigtig- of vyftigduizend Dukaaten van trok.’ De Leden der drie Raaden, kundiger vanGa naar margenoot+ den toestand der Nederlanden dan de Hertog, merkten hiertegen aan ‘dat men onderscheid tusschen Spanje en deeze Landen maaken moest. Dat Spanje niet zo zeer door Koophandel en Handwerken bestondt, als uit goede en uitgestrekte Landeryen. Dat ons land, daarentegen, klein was, en voornaamlyk door neering en handel bestaan moest. Dat Spanje geene nabuuren hadt dan de zee en 't gebergte; doch dat de Nederlanden van handeldryvende Gewesten omringd waren, die geschaapen stonden, de neering naar zig te trekken, zo draze hier zwaar belastwerdt. Dat Hertog Filips van Bourgondie, wien men de opkomst der Nederlanden te danken hadt, altoos zorg hadt gedraagen om den Koophandel, maatiglyk, te belasten, en de Leevensmiddelen laag in prys te houden: 't welk, uit de Verbonden van Koophandel, met Engeland gemaakt, en uit de vryheden, aan uitheemsche Koopluiden verleend, | |
[pagina 298]
| |
kon worden afgenomen. Dat, wat de nieuwe Sterkten betrof, men dezelven niet behoorde op te regten, dan wanneer men 'er middelen toe hadt, en tegenwoordig liever, voor het welonderhouden der oude Grensvestingen, zorg draagen. Op 't gene wegens een duurzaam middel van belasting gezeid was, moest men aanmerken, dat de belastingen, hier, van ouds, naar den nood, plagten verligt of verzwaard te worden. Dat men de Landluiden ontlasten wilde was goed, mids de last niet geheellyk op de Koopluiden en Ingezetenen der Steden nederkwame, en men Sint Pieters outer niet afbrak, om Sint Pauwels op te bouwen. Dat het, eindelyk, den Raaden grootelyks verwonderde, dat de Hertog, uit de eene Stad Alva, zo veele inkomsten trok; doch dat zy niet voorby konden, hem daarmede geluk te wenschenGa naar voetnoot(e).’ Ga naar margenoot+ Hunne redenen deeden Alva niet veranderen van gedagten. Hy hadt zig, ondertusschen, gereed gemaakt, om zynen eisch met grond te doen, en, onder anderen in Holland, de Quohieren van den tienden Penning, die, laatstelyk, in 't jaar 1561, geheeven was, door Gemagtigden, doen onderzoekenGa naar voetnoot(f). Voorts beschreef hy de Staaten der oude of aangeërfde Nederlanden tegen den twintigsten van LentemaandGa naar voetnoot(g), te Brussel, alwaar hy, door den Raadsheer de Bruxelles, den honderdsten, twintigsten en | |
[pagina 299]
| |
tienden penning eisschen deedt: welke twee laatste belastingen komen zouden, in de plaats der gewoone en buitengewoone jaarlyksche Beden. Tot verklaaring van deezen eisch, deedt de Hertog, wyders, zeggen, dat vreemdelingen, hunne waaren hier ter markt brengende, voor den eersten verkoop, vry zouden zyn van den tienden penning: waaromze, zyns oordeels, door de belasting, die op de volgende verkoopingen gelegd werdt, niet zouden worden afgeschrikt, om hier te komen handelenGa naar voetnoot(h). De Staaten, raadpleegende op 's HertogsGa naar margenoot+ voorslag, vonden de minste zwaarigheid, in het toestaan van den honderdsten penning eens. Die van Holland bewilligden hierin, in Grasmaand, onder zekere bepaalingenGa naar voetnoot(i). Doch in den tienden en twintigsten Penning, vonden de Staaten in 't gemeen merkelyke zwaarighedenGa naar voetnoot(k). In Holland, bewilligdenGa naar margenoot+ egter de Edelen en Dordrecht, schoorvoetende, in deeze belasting. Doch de andere vyf Steden bleeven, eenen geruimen tyd, weigerig. Zy vertoonden den Hertoge ‘dat Holland, laag en aan zee gelegen, niet dan met zwaare kosten, tegen de overstroomingen, kon beveiligd worden. Dat men deeze kosten niet vinden kon, dan uit het voordeel, dat de Zeevaart en Koophandel aanbragt. Dat de Vorsten van den Lande, hierom, den Koophandel, van o- | |
[pagina 300]
| |
ver lang, door allerlei middelen, aangemoedigd en bevoorregt hadden. Doch dat het heffen van den tienden en twintigsten Penning geschaapen stondt een gantsch verloop van Zeevaart en Koophandel te veroorzaaken. Dat die van Brabant, Vlaanderen en andere Gewesten, gewoon de Oostersche en andere waaren, in Holland, te koopen van Ingezetenen, dieze, uit zee komende, hadden opgekogt; zig, zekerlyk, op vreemde markten, of by vreemdelingen, in Holland, vervoegen zouden, zo dra de eerste verkoop, die Ingezetenen deeden, met eenen tienden Penning, bezwaard werdt. Dat hierop 't verloop van den Koophandel, neeringen en handwerken volgen moest; wanneer de Koning ook zeer geringe inkomsten van den tienden Penning trekken zou. Dat 's Lands weeveryen zouden moeten vervallen, alzo de vreemden de Hollandsche stoffen niet zouden willen koopen, zo de verkoopers dezelven een tiende hooger in prys hielden dan te vooren, gelyk zy zouden moeten doen, om de nieuwe belasting te vinden. Dat men hiertegen niet kon inbrengen, dat de Koopluiden den tienden penning minder behoorden te winnen, en hunne stoffen tot den ouden prys te geeven; alzo 'er, vertrouwde men, geene Koopluiden zouden gevonden worden, die zig, te vooren, niet met de winst van eenen tienden penning te vrede zouden gehouden hebben. Dat, wyders, alle Koopmanschap geene winst gaf, en de Koopman dikwils | |
[pagina 301]
| |
met schade verkoopen moest, om aan geld te geraaken: in welk geval, de tiende penning hem, boven maate, bezwaaren zou. Dat de Koopluiden de waaren, hier te lande vallende, over zee verzenden moesten, onzeker of dezelven behouden overkomen en winst geeven zouden of niet, waarom het onredelyk scheen, hun, hier, van deeze waaren den tienden penning te doen betaalen. Dat de tiende penning ook zeer ten laste van de armen zou komen, die de Hertog scheen te willen verligten; alzo zy de eet- en andere waaren, in 't klein, en, gemeenlyk, na datze, meer dan eens verkogt waren, koopen moesten. Dat de Haringvaart en kleine visschery vervallen zou, zo men 'er den tienden penning van zou moeten geeven. Dat de twintigste penning van de onroerende goederen ook een ondraaglyke last zou zyn, alzo thans, nu de honderdste penning was toegestaan, een Huis, dat slegts eens in dit jaar verkogt werdt, 't gene, dikwils, uit nood geschiedde, zes honderdste penningen zou moeten betaalen. Dat dit de eigenaars buiten staat stellen zou, om de lasten, op de huizen staande, te voldoen enz.’ 't Slot van dit Vertoog was eene verklaaring, dat de Edelen en Dordrecht, in den tienden en twintigsten Penning, die, kortheidshalve, de tiende Penning genoemd werdt, gelyk wy dien voortaan ook noemen zullen, bewilligd hadden; doch dat de andere vyf Steden, in de plaatseGa naar margenoot+ des tienden pennigs, twee jaaren na 't opbrengen van den tegenwoordigen, nog een' | |
[pagina 302]
| |
honderdsten penning wilden opbrengenGa naar voetnoot(l). Alva, zeer onvergenoegd over de onwilligheidGa naar margenoot+ der Staaten, belastte den byzonderen Stadhouderen, met naame ook den Graave van Bossu, alle vlyt aan te wenden, om zynen eisch te doen toestaan. Ook dreigde hy sommigen, dat hy 's Konings gezag gebruiken zou, om hen tot bewilliging te noodzaaken, alzo zyne Majesteit den tienden Penning volstrektelyk begeerde. Somtyds, mengde hy 'er onder, dat eenige Staaten, die zig, in de voorgaande beroerten, kwalyk gekweeten hadden, die schuld wel met den tienden Penning boeten mogten. Eenigen dreigde hy met bezetting van Spaansch Krygsvolk. Doch die van Henegouwen, Artois en Namen liet hy, door Barlaimont en Noirkarmes, voorhouden, dat het hem min om den tienden Penning dan om de behoudenis van 's Konings gezag te doen was: waardoor zy de eersten tot bewilliging bewoogen werden. Hun voorbeeld werdt, met meerder of minder bepaalingen, door anderen, gevolgdGa naar voetnoot(m).Ga naar margenoot+ De vyf Hollandsche Steden zelve, sterk gedrongen wordende door den Graave van Bossu, bewilligden in Bloeimaand; hoewel de Stad Amsterdam 't Besluit langst tegen hieldt, en in de Acte van Consent stellen liet, dat zy bewilligde, als overstemd zyndeGa naar voetnoot(n). Utrecht alleen bleef weigerig, biedende, in de plaatse van den honderdsten, tienden en twintigsten penning, eerst twee-enzeventig-, nader- | |
[pagina 303]
| |
hand honderd-, en toen, honderdenvyftigduizend guldensGa naar voetnoot(o). Doch de Hertog was hierover zo gestoord, dat hy bezetting binnen Utrecht zondt, om de Staaten te noodzaaken tot volkomen' bewillingGa naar voetnoot(p). Hy hadt niet willen gedoogen, dat de Staaten,Ga naar margenoot+ die bewilligd hadden, eenige voorwaarden bedongen, by de Acte van Consent. Doch hy liet toe, dat zy de zwaarigheden in 't heffen des tienden Pennings, by byzondere smeekschriften, aan hem vertoonden, beloovende daarop, alsdan, gunstiglyk te zullen letten. Doch deeze zwaarigheden werden, in de Raaden van Staate en der Geldmiddelen, dien de Hertog raadpleegen moest, zo groot gevonden, dat hy, geenen kans ziende, om den tienden Pennig met vrugt te doen heffen, eindelyk, in Wynmaand, op den raad, zo geloofd werdt, van den Geheimschryver Jozef de Courteville, besloot, in de plaats van den zelven, te vrede te zyn met twee millioenen 's jaars van alle de Nederlanden, voor den tyd van zeven jaaren; waarby hy nog een' honderdsten Penning wilde gevoegd hebben, om tegen een' onverwagten nood te te worden opgelegd. Doch hy bemerkte haast, dat de honderdste Penning den meesten niet geviel. Ook vreesde hy, kort hierna, dat de bewilliging in den tienden Penning, die reeds gegeven was, wederom ingetrokken worden zou, wanneer hy een nieuw voorstel deedt. Hierom veranderde hy, sedert, van gedag- | |
[pagina 304]
| |
ten, en besloot den tienden Penning, voor zekere somme en tyd, te laaten afkoopenGa naar voetnoot(q). Hy vorderde toen van de Nederlanden in 't gemeen dezelfde twee millioenen, en van Holland, tweehonderdeenenzeventigduizend guldens 's jaars, voor den tyd van zes jaaren, boven eenen tweeden honderdstenGa naar margenoot+ penning, binnen denzelfden tyd. Doch de Staaten van Holland, voorziende, dat men voorhadt, hun, na verloop der zes jaaren, met den tienden Penning, te blyven belasten, en geenen wil hebbende, om eenen tweeden honderdsten Penning op te brengen; sloegen den eisch des Hertogs, in 't eerst, afGa naar voetnoot(r). Eenige anderen bewilligden in den uitkoop, voor den tyd van twee jaarenGa naar voetnoot(s). Doch alzo Alva gaarne eene eenpaarige bewilliging gezien hadt, die nogtans bezwaarlyk te verkrygen was, moest hy 't stuk des tienden Pennings, eenige maanden, steeken laaten. |
|