Vaderlandsche historie. Deel 6
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXVI. Vertoog der Staaten tegen 't vreemd Krygsvolk en vreemdelingen in de Regeering.Ligtelyk bespeurde men, uit deeze Aanspraak, die, van wege de algemeene Staaten, naar vereisch van zaaken, beantwoord werdt, dat Filips niet van zins was, de Plakaaten tegen de Ketters te laaten slaapen. Ook was hy, onlangs, in persoon te Mechelen geweest, om den grooten Raad aldaar de zorg voor den ouden Godsdienst aan te beveelenGa naar voetnoot(w). Doch terstond hierna, werdt hem, uit den naam der algemeene Staaten, een Vertoog, in 't Walsch, overgeleverd, welk hem overtuigen moest, dat men hem de middelen zogt af te snyden, waardoor hy de uitvoering der Plakaaten gemaklyk dagt te maaken, vreemd Krygsvolk, naamlyk, en vreemdelingen in de Regeering. 't Behelsde dit tweeledig verzoek: ‘1. dat 's Lands grenzen niet door vreemde Knegten, gelyk tegenwoordig, maar door Landzaaten bewaard, en dat de vreemden afgedankt, of elders gebruikt mogten worden. 2. dat het Land geregeerd worden mogt by den raad van Nederlanderen, niet van uitheemschen.’ 't Een en 't ander verzoek was met verscheiden' redenen bekleed. Onder anderen, klaagden de Staaten over den overlast van 't vreemd Krygsvolk, welk | |
[pagina 52]
| |
men in dienst gehouden hadt, terwyl men Landzaaten hadt afgedanktGa naar voetnoot(x). Bitter smaakte den Koning dit vertoog, en sommigen verhaalen, dat hy, terstond, toornig, uit de vergadering ging, bruskelyk vraagende, of zy hem, die ook een Spanjaard was, mede het Land wilden doen ruimen? zy voegen 'er by, dat de Hertog van Savoye, die toen nog niet vertrokken was, de Staaten, wegens dit Vertoog, als 's Konings Hoogheid te na komende, ernstelyk bestraft hadtGa naar voetnoot(y). Doch deeze dingen hebben weinig schyn van waarheid, alzo de Koning nog niet geraaden vondt, zyne oogmerken dus openlyk te ontdekken.Ga naar margenoot+ Men mag dit afneemen, uit zyn antwoord op 't vertoog der Staaten, welk hun, twee dagen laater, ter hand gesteld werdt, en van deezen inhoud was: ‘Dat de Koning niet van zins was, vreemdelingen ter Regeeringe in te dringen, 't welk uit de aanstelling der Landvoogdesse blyken kon, terwyl ook het aanstellen der andere Leden van den Raad van Staate deedt zien, hoe vaderlyk hy voor de Landen zorgde. Dat het Spaansch voetvolk noodig in 't Land was, om het te beschermen, tegen onvoorziene beweegingen der nabuuren; dat men altyd eenigen overlast van Krygsvolk hadt, 't zy het inlandsch of vreemd ware, wanneer het niet betaald werdt; doch dat hy voor de betaaling der Spaansche Knegten, die maar | |
[pagina 53]
| |
drieduizend sterk waren, van drie tot drie maanden, uit Spanje, zorg draagen zou; dat men deeze Knegten kon gebruiken, om zynen Zoon, Prins Karel, af te haalen, wanneer hy, in Spanje gekomen, gelegenheid vinden mogt, om hem spoedig herwaards te zenden; dat hyze gaarne op de Vloot, die hem nu overvoeren moest, zou hebben mede genomen, hadt hy van de begeerte der Staaten eerder kennis gehad; dat hy nu zyne genegenheid te hunwaards toonen wilde, met hun te ontlasten van de soldy deezer Knegten, die nogtans dienden ter hunner bescherminge; dat hy niet voorhadt al het inlandsch voetvolk af te danken, maar twaalfhonderd man in dienst te houden, ten laste van de Landen: dat hy, eindelyk, nimmer van zins was geweest, de Spanjaarden langer dan zes of zeven maanden in 't Land te laaten; doch dat hyze nu, om den Staaten genoegen te geeven, binnen drie, of uiterlyk binnen vier maanden, zou doen vertrekken, mids de Staaten zorg droegen voor de betaaling van 't Krygsvolk, welk, in derzelver plaats, tot bewaaringe der grenzen, zou moeten worden aangenomenGa naar voetnoot(z).’ Met welk antwoord, de Staaten zig genoegen lieten. Wy hebben 't een weinig omstandiger willenGa naar margenoot+ te boek stellen, om dat het, by niemant onzer Schryveren, te vinden is, alzo nie- | |
[pagina 54]
| |
mant hunner, naar 't schynt, het oorsprongkelyke gezien hadt. Men merkt 'er klaarlyk uit, dat de Koning, door 't vertoog der Staaten, in verlegenheid gebragt was, en het niet voor de vuist beantwoorden durfde, om zyne oogmerken niet te zeer te ontdekken. Anders moest hy, op het verzoek der Staaten, om geene vreemdelingen in de Regeeringe te stellen, niet gezeid hebben, dat de Landvoogdes eene ingeboorne was; want de Stadhouders mogten wel vreemdelingen zyn: maar hy moest hebben getoond, dat hy geene mindere ampten aan vreemdelingen gegeven hadt, of dagt te geeven; doch hier zou hem de Bisschop van Atrecht in den weg gestaan hebben, die te Besançon in Bourgondie gebooren wasGa naar voetnoot(a): en Gomes Figueroa, Graaf van Feria, dien hy eene plaats in den Raad van Staate hadt toegedagt, schoon hy 'er, sedert, vermoedelyk bewoogen door 't vertoog der Staaten, van afgezien heeftGa naar voetnoot(b). Nu antwoordt hy, blootelyk, dat, uit de aanstelling der verdere Leden der Regeeringe, zyne vaderlyke zorg voor de Landen bleek; 't welk niet te pas kwam. 't Gene hy, op het verzoek om het vertrek der Spanjaarden, antwoordt, heeft ook weinig om 't lyf; de belofte, om 'er, binnen drie of vier maanden, aan te voldoen, waartoe hy eindelyk komen moest, alleenlyk uitgenomen. Uit zyne aanbieding, om dit Krygsvolk te onderhouden, bespeurt men, hoe | |
[pagina 55]
| |
gaarne hy het in 't Land zou hebben willen laaten. En de uitvlugt, dat hy het met zig op de Vloot zou genomen hebben, zo hy der Staaten begeerte eerder geweeten hadt, is blaauw genoeg, nademaal het niemant onbekend kon zyn, dat de Nederlanders altoos ongaarne vreemd Krygsvolk in 't Land zagen. Men merke egter, in 't voorbygaan, aan, dat, uit dit gedeelte van 's Konings antwoord, blykt, dat men het vertrek der Spanjaarden, in 't jaar 1556, nog niet verzogt hadt, gelyk sommigen schryvenGa naar voetnoot(c). Dit vertrek te verschuiven, tot dat Prins Karel, als Landvoogd, herwaards zou moeten komen, hadt ook geenen schyn: alzo de doorzigtigsten wel wisten, dat de Koning zynen Zoon de Landvoogdy nimmer zou opdraagen. Eindelyk, antwoordt de Koning ook kwalyk, op de aanmerking der Staaten, dat men de vreemdelingen eer dan de Landzaaten hadt behooren af te danken; want de vraag was hier niet, of men ook eenige Landzaaten in dienst houden zou; maar of 't geraaden ware, vreemdelingen in 't Land te houden, op eenen tyd, als men Landzaaten afdankte, en dus dikwils drong, om in dienst van vreemde Mogendheden over te gaan. Of de Bisschop van Atrecht dit antwoord voor den Koning hebbe opgesteld, is ons onbekend; maar niet, dat 'er weinige blyken van den geest en de schranderheid, die men hem toeschryft, in te bespeuren zyn. |
|