Vaderlandsche historie. Deel 5
(1751)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 418]
| |
derom zwaare Beden moeten opbrengen. Van Holland, was, in Lentemaand, tweehonderdduizend guldens, en in Herfstmaand, nog eens zulk eene somme gevorderd, behalven de gewoonlyke Bede. In de Bede van Lentemaand, bewilligden de Staaten spoedig. Zy beslooten dezelve te vinden, voor een derde, by verkoopinge van Renten, voor een derde, by Morgengeld, en voor het overige derde, by de Schildtalen, in welken, de Gratien der zes groote Steden, ook by verkoopinge van Renten, zouden gevonden worden. Ook bedongen de Staaten, by de Akte van bewilliging, tienduizend guldens, tot beveiliging der Haringvaart, en dat de vernieuwing der Vroedschappen in de Steden zou moeten geschieden op den gewoonlyken tyd, gelyk zulks, in en voor 't jaar 1537, hadt plaats gehadGa naar voetnoot(m). Doch 't liep aan tot op 't einde van Wintermaand, eer de Staaten, in de Bede van Herfstmaand, konden bewilligen. Zy deeden eerst ernstige en herhaalde vertoogen ten Hove,Ga naar margenoot+ waarby 's Lands onmagt om middelen uit te vinden tot het voldoen deezer Bede, ten breedsten, vertoond werdt. ‘Een Schoorsteengeld bezwaarde, zeidenze, de schamele Gemeente te zeer: een Morgengeld zou, om het ongemeen vogtig jaargetyde, het slegt gewas, de weinige Turf, die men hadt konnen steeken, en andere zwaarigheden, ook niet wel in te voeren zyn. Het stilstaan veeler neeringen, met naame der | |
[pagina 419]
| |
Weeverye, de duurte der eetwaaren, 't verlies, door de Haringvaart, dit jaar, geleeden, de zwaare stormen, die den Koopluiden groote schade ter zee hadden toegebragt, maakten het vinden van penningen op de Schildtalen thans ook ondoenlyk. Renten op 't Land te verkoopen, vondenze ook ongeraaden, alzo 't Land reeds met vierentagtigduizend vyfhonderd guldens jaarlyksche Renten belast was, waarby, zo men nu tweehonderdduizend guldens aan Renten verkogt, nog omtrent vyfduizend guldens zouden moeten gevoegd worden, 't welk de jaarlykschen Renten meer zou doen beloopen dan de gewoonlyke Bede, eertyds, plagt te bedraagen.’ 't Slot was, dat de Staaten verzogten, in dit elendig jaar, van verdere Beden verschoond te mogen blyven. Doch deeze vertoogen vonden geen' ingang. Men moest, eindelyk, in de volle Bede bewilligen. Men vondt de eerste helft derzelve, by verkooping van Losrenten, tegen den penning twaalf, en de andere helft, by de gewoone Schildtalen. Ten zelfden tyde, stelde men vast, dat de loopende Renten ten laste van 't Land gevonden zouden worden, uit den Impost van twee stuivers op elk vat Biers, en vierentwintig stuivers op elke aame Rynschen Wyn, en op alle andere Wynen, naar evenredigheidGa naar voetnoot(n). |
|