Vaderlandsche historie. Deel 5
(1751)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijIV.
| |
[pagina 370]
| |
doch deeze klagten vonden geen' ingangGa naar voetnoot(t). Te lande, begon men zig, tegen den Winter, in staat van tegenweer te stellen. Maarten van Rossem werdt naar Mechelen gezonden, om volk te verzamelenGa naar voetnoot(u). Henrik de II, midlerwyl, ook den Winter besteed hebbende, om zig te lande sterk toeGa naar margenoot+ te rusten, bragt, in 't midden van Lentemaand des jaars 1552, een Leger in Lotharingen; bemagtigende aldaar verscheiden' Plaatsen. In Hooimaand, viel hy in Luxemburg, alwaar hy, insgelyks, eenige Steden innam. Daartegen deedt Maarten van Rossem, omtrent deezen tyd, eenen inval in Champagne en in Lotharingen, 't platte Land, volgens zyne gewoonte, alomme afloopende en verwoestendeGa naar voetnoot(v). Ga naar margenoot+ Na 't sluiten van de Passause Vrede, was het Keizerlyk Leger eerst in staat om iets van belang tegen Frankryk te onderneemen. Het was tienduizend Paarden en honderd zestien vendelen Knegten sterk, en koste den Keizer, maandelyks, zes tonnen schatsGa naar voetnoot(w). De Hertog van Alva en de Marquis van Marignan hadden 'er het Opperbevel over, en sloegen, in Wynmaand, het beleg voor Mets, welk, in 't voorjaar, aan de Franschen overgegaan, en sedert merkelyk versterkt was. Terwyl dit beleg duurde, werdt het Keizerlyk Leger vermeerderd, met de benden, die, in de Nederlanden geworven, door den Hertog van | |
[pagina 371]
| |
Holstein, door Lamoraal, Graave van Egmond, en door Jan van Hennin, Heere van Bossu, derwaards geleid werden. De Keizer zelf kwam, tegen 't einde van Slagtmaand, in 't Leger, en zondt Egmond af, om Toul op te eischen; doch de Bevelhebber antwoordde ‘dat hy, hierop, eerst na 't overgaan van Mets, en na dat hy zig, zo lang als de Hertog van Guize, die binnen Mets geboodt, verdedigd zou hebben, zyne gedagten zou laaten gaan.’ Karel de V. slaagde, ondertusschen, ongelukkig voor Mets. Het heevig vuur en de geduurige uitvallen der belegerden waren oorzaak, dat hy weinig of niets vorderde. Hier sloeg het jaargetyde toe, welk hem, eerlang, noodzaakte, de Stad, op den tienden van Louwmaand des jaars 1553, te verlaaten. In Pikardye, werwaards de Graaf van Roeulx, met eenen hoop volks, getrokken was; en in Italie, waren de meeste onderneemingen der Keizerschen ook ongelukkig uitgevallenGa naar voetnoot(x). De Winter werdt derhalven besteed, om zig, tegen 't volgend jaar, in beteren staat te stellen. |
|