Vaderlandsche historie. Deel 5
(1751)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 359]
| |
Vaderlandsche historie.
| |
[pagina 360]
| |
Ampten aan uitlanders. Oorzaaken van 't verzwaaren der Beden. XVI. 't Privilegie de non evocando geschonden. Dood van Engel Merula. XVII. Zorg voor de bewaaring van 's Lands Privilegien. XVIII. Willem Dirkszoon Bardes, Schout te Amsterdam, betigt van Herdooperye. XIX. Vrugtelooze Vredehandeling. Togt van Willem, Prinse van Oranje. Dood van Maarten van Rossem. Bestand. XX. Buitengewoone Beden aan Holland. 's Lands schulden. XXI. 's Lands Imposten, voor 't eerst, alomme verpagt. Beloop derzelven. XXII. Karel de V. besluit zig van de heerschappye te ontslaan. XXIII. Redenen hiertoe. XXIV. Oordeel daarover, hier te lande. XXV. Kuilenburg tot een Graafschap, en Veere en Vlissingen tot een Markgraafschap verheeven. Vreemdelingen van Ampten uitgeslooten. XXVI. Overdragt der Nederlanden, door Keizer Karel, aan zynen Zoon, Filips. XXVII. Filips doet en ontvangt den gewoonlyken eed. XXVIII. Afstand van Spanje en 't Keizerryk. XXIX. Vertrek van Karel den V. naar Spanje. Zyn afgezonderd leeven. Zyn dood. XXX. Staat van Holland en de andere Nederlanden, ten tyde van de Overdragt. | |
[pagina 361]
| |
ven; zonder, in den tyd van drie jaaren, iets te hebben verrigt, tot Hervorming der Kerke, waartoe de Kerkvergadering aangelegd was. De Bisschoppen, die zig te Trente ophielden, durfden, zonder het Hoofd der Kerke, den Paus, niets besluiten: en de Bisschoppen, die, nevens de Pauselyke Legaaten, te Bononie, vertoefden, wilden, buiten bewilliging der anderen, ook niets vaststellen, om geene nieuwe scheuring te verwekken, in de Kerke. Karel de V. prees de Bisschoppen, die te Trente gebleeven waren, verklaarende zig, door zyne Gezanten, te Rome, ernstelyk, tegen 't verleggen der Kerkvergaderinge. Hy zag geenen kans, om een einde te maaken van de geschillen over den Godsdienst, in Duitschland, zo de Kerkvergadering geen' voortgang hadt, en hy hadt nog eenige hoop, dat sommige Protestanten zig aan dezelve onderwerpen zouden, wanneer zy te Trente gehouden werdt. Hy bewoog derhalven hemel en aarde, om de Kerkvergadering wederom naar Trente te doen overbrengen; doch eindelyk bespeurende, dat 'er geen kans toe zyn zou, zo lang Paulus de III. leefde, besloot hy, op den Ryksdag te Augsburg, in 't jaar 1548, zelf de hand te leggen aan 't vereffenen der Geloofsgeschillen, en eene soort van Godgeleerdheid te doen opstellen, waaraan men zig, in Duitschland, ter wederzyde, houden zou, tot dat de Kerkvergadering nadere uitspraak zou hebben gedaan. Doch dit opstel, welk, gelyk meer diergelyken, te vooren, ontworpen, den naam van Interim kreeg, gaf noch den Katholyken noch den | |
[pagina 362]
| |
Protestanten genoegen: en werdt slegts van weinigen aangenomen. De Keizer zag zig dan, na 't overlyden van Paulus den III, welk, in Slagtmaand des jaars 1549, voorviel, en na dat Julius de III. tot de Pausselyke waardigheid verheeven was, wederom genoodzaakt, om op het hervatten der Kerkvergadering, te Trente, aan te dringen. Julius liet zig beweegen, beschryvende de Kerkvergadering, tegen den eersten van Bloeimaand des jaars 1551. Midlerwyl deedt de Keizer, op den Augsburgschen Ryksdag, in Hooimaand deezes jaars 1550, zyn best, om de Protestanten te doen belooven, dat zy zig der Kerkvergaderinge onderwerpen zouden. Doch zy wilden 'er zig niet toe verbinden, dan onder voorwaarden, die de Keizer wel wist, dat, door den Paus, niet zouden worden toegestaan. Ga naar margenoot+ Karel de V, de Aartsbisschoppen van Ments, Trier en Keulen en eenige andere Duitsche Bisschoppen hebbende overgehaald, om zig, naar Trente, te begeevenGa naar voetnoot(a), was ook bedagt, om eenige Nederlanders derwaards te zenden. De Bisschop van Atrecht, Antoni Perenot, die, met zynen Vader, Nikolaas, reeds in 't jaar 1543, op de Kerkvergadering geweest wasGa naar voetnoot(b), werdt gebruikt, tot het benoemen der bekwaamste Nederlanderen, om de Geloofsgeschillen, te Trente, te helpen beslissen, en 's Keizers belang, op de Kerkvergadering, voor te staan. Hy raadpleeg- | |
[pagina 363]
| |
de hierover met den President Viglius, die hem, schriftelyk, berigtte ‘dat 'er, in de Nederlanden, die eertyds van geleerde Luiden overvloeiden, thans zo weinige bekwaame mannen gevonden werden, dat hy 'er zig over schaamen moest: dat hy, vooral, naauwlyks iemant wist te vinden, in staat, om de zaaken van het Hof, te Trente, wel waar te neemen. Hy dagt wel, dat de Bisschop geenen zin in Monniken hebben zou; doch wien hy, uit de weereldlyke of ongeordende Godgeleerden, kiezen zou, wist hy niet. Franciskus Sonnius, Kanonnik der Domkerke te Utrecht, en Joannes Hasselius, ook Joannes Leonardi van der Eiken genaamd, scheenen hem egter, hiertoe, nog de bekwaamsten. Sommigen wilden 'er Herman van Gouda, Deken der Lieve-vrouwen-Kerke te Utrecht, byvoegen. Doch alzo deeze den naam hadt van zeer korzel te zyn, monsterde Viglius hem uit.’ Anderen getuigen egter van deezen Herman, dat hy geheel van verwaandheid en bitterheid vry wasGa naar voetnoot(c). Doch dit getuigenis is vroeger gegeven. Veelligt is hy, met de jaaren, veranderd. Voorts oordeelde Viglius ‘dat de Bisschoppen, die de Keizer naar Trente zenden zou, drie of vier Godgeleerden met zig neemen moesten. Ook behoorden 'er, dagt hy, twee Godgeleerden en eenGa naar margenoot* Kerkelyk Regtsgeleerde, uit de Leuvensche Hooge Schoole, naar Tren- | |
[pagina 364]
| |
te te worden gezonden, een van welken Ruard Tapper zyn moest, dien hy beschryft, als zeer bedreeven in de Schriftuur en in de Boeken van oude en nieuwe Godgeleerden. Wyders, moesten 'er eenige bekwaame Abten van de Benediktyner-, Bernardyner-, Praemonstreiter- en Augustyner-orde worden uitgekipt, om naar Trente te gaan; daar men eenigen uit de vier Bedelordens, en eenige zulke Kanonniken, die onmiddelyk van den Paus afhingen, byvoegen moest. Eindelyk, hieldt hy van dienst, dat de Keizer een hoofd stelde over alle deeze Geestelyken, die hunne handelingen, overeenkomstig met 's Keizers oogmerken, bestierde; waartoe hy den Kanselier der Ridder-orde van 't Gulden-Vlies, Filips Nigri, of Gerard van Veldwyk, Lid van den geheimen Raad, dien sommigen voor een Utrechtschman houdenGa naar voetnoot(d), ‘of zo men hen, in Brabant missen kon, deeze beiden tevens voorsloegGa naar voetnoot(e).’ 't Schynt dat men zig, in 't uitkiezen van Godgeleerden tot de Trentische Kerkvergadering, grootendeels, naar 't gevoelen van Viglius, geschikt heeft. Ten minsten, vindt men, datGa naar margenoot+ Tapper, Hasselius en Sonnius, in 't jaar 1551, derwaards, zyn afgevaardigd. Doch dat men, gelyk Viglius wilde, den Nederlandschen Geestelyken een hoofd zou hebben toegevoegd, vind ik nergens gemeld. Onder de andere Nederlandsche Kerkelyken, die naar | |
[pagina 365]
| |
Trente werden gezonden, waren 'er vier, die allen, by het opregten der nieuwe Bisdommen in de Nederlanden, welk, omtrent tien jaaren na deezen tyd, voltrokken werdt, met eenen myter, werden voorzien. Gerard van Hamericourt, Abt van S. Bertyn, werdt Bisschop van S. Omer: Joannes Mahusius, Bisschop van Deventer: Martinus Riethoven, Bisschop van Ypere, en Kornelius Jansenius, Bisschop van GendGa naar voetnoot(1). Ook werdt Sonnius Bisschop van 's Hertogenbosch, en sedert van AntwerpenGa naar voetnoot(f). Ondertusschen hieldt Karel de V. aan by deGa naar margenoot+ Protestanten, om hen te beweegen, tot de reize naar Trente. Hertog Maurits van Saxen liet zig eerst overhaalen, en gaf aan den beroemden Godgeleerden, Filips Melanchton, bevel, om de punten byeen te zamelen, welken te Trente zouden moeten verhandeld worden. De Keizer bezorgde een breed vrygeleide voor de Protestanten, die, tegen den Winter en in 't volgend voorjaar, te Trente kwamen. Zy kreegen 'er egter, niet dan met moeite, gehoor, en alleenlyk vryheid, om eenige voorstellen te doen. De Kerkvergadering ging, ondertusschen, voort, beslissende, in zes zittingen, door een getal van omtrent zestig KerkelykenGa naar voetnoot(2), wederom ver- | |
[pagina 366]
| |
scheiden' voornaame Geschilpunten, het Avondmaal, de Boete en het laatste Oliesel betreffende. Doch zy werdt plotselyk afgebroken, in Grasmaand des jaars 1552, op de tyding, dat Hertog Maurits van Saxen de wapenen tegen den Keizer hadt opgevat, om de vryheid van den Godsdienst, in Duitschland, te verzekeren, en zynen Schoonvader, den Landgraaf van Hessen, te verlossen. 't Krygsgeluk diende hem. Hy bemagtigde verscheiden' sterke Plaatsen. Karel de V, thans met den Franschen Kryg belemmerd, was buiten staat, om hem te stuiten, en zag zig,Ga naar margenoot+ eerlang, genoodzaakt, op den tweeden van Oogstmaand des jaars 1552, de Passausche Vrede te tekenenGa naar voetnoot(g), by welke den Protestanten, in Duitschland, volkomen vryheid van Godsdienst vergund, en de rust in 't Ryk hersteld werdt. De geweezen Keurvorst van Saxen en de Landgraaf van Hessen werden ook, uit de langduurige hegtenis, geslaaktGa naar voetnoot(h). De Kerkvergadering werdt eerst wederom hervat, onder Pius den IV, in den aanvang des jaars 1562. De overige Geloofsgeschillen werden toen, in negen zittingen, door een veel grooter getal van Kerkelyken, dan te vooren, beslist, en de Kerkvergadering, op den derden van Wintermaand des jaars 1563, beslooten. In den aanvang des jaars 1562, waren 'er, behalven de Kardinaalen, honderd en tien of honderd en twaalf Bisschoppen en Godgeleerden, in de Kerk- | |
[pagina 367]
| |
vergaderingGa naar voetnoot(i). Naderhand, vermeerderde het getal, tot over de honderd en tagtig, en eindelyk, tot tweehonderd en dertig toeGa naar voetnoot(k). De Besluiten der Kerkvergaderinge zyn, door tweehonderd vyfenvyftig Leden, ondertekendGa naar voetnoot(l). Hoe deeze Besluiten, alomme, en ook hier te lande, aangenomen zyn, en welke gevolgen dezelven, in de Nederlanden, gehad hebben, staat ons, als het bestek van dit Boek verre te buiten gaande, hier niet te verhaalen. |
|