Vaderlandsche historie. Deel 5
(1751)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXIX.
| |
[pagina 355]
| |
ders deeden elkanderen egter, omtrent deezen tyd, nog merkelyke schade ter zee: waarom, hier te lande, bevolen werdt, niet in zee te steeken, zonder zig van geschut en manschap behoorlyk te voorzienGa naar voetnoot(w). Ook werden, te Veere, agt groote Oorlogschepen uitgerust, die, den gantschen Zomer, kruisten, en verscheiden' pryzen, in Zeeland, opbragtenGa naar voetnoot(x). Doch dit was al wat de Keizer deedt, in de plaats van vierentwintig of vyfentwintig Schepen, gelyk hy beloofd hadt, uit den Impost op de Wynen, in zee te brengen. En nog werdt der Visscherye een Lastgeld van twintig stuivers op ieder Last Harings afgevorderd, tot goedmaakinge der kosten van deeze uitrusting: waarin zy wel bewilligen moest, wilde zy de Haringvaart niet zien verbieden: hebbende die van Zeeland reeds een Lastgeld van drie of vier guldens uitgeloofd, zo 't Hof hen alleen wilde laaten visschenGa naar voetnoot(y). Men was nog bezig met het schikken deezer zaaken, toen de afgebroken' onderhandeling met de Schotten, op nieuws, hervat werdt. Reeds van 't jaar 1545 af, was deeze onderhandeling begonnen. Ook was 'er toen een Bestand getroffen, volgens welk, men, op wederzydsche Paspoorten, vry zou mogen vaaren en visschen. Doch in Herfstmaand, hadden de Schotten dit Bestand geschonden, | |
[pagina 356]
| |
eenen Waterlandschen schipper overvallende en losgeld afpersendeGa naar voetnoot(z). Van toen af, vernieuwden zy de vyandlykheden tegen de Hollanders en Zeeuwen. Gerrit Klaaszoon van Amsterdam werdt, in den Zomer des jaars 1546, benoemd, om naar Schotland te reizen; hoewel hy niet, maar Guilleaume le Normand, Klerk des Presidents van den Hove, sedert, de reize deedt. Mattheus Strik was, van 's Keizers wege, in Schotland. De Schotten beloofden 't Bestand te zullen houden, alzo zy vreesden, dat 'er tegen hen Brieven van schâverhaaling verleend zouden worden. Doch zy deeden 't niet. De vyandlykheden duurdenGa naar voetnoot(a), tot na 't sluiten der Vrede tusschen Frankryk en Engeland. Toen werden ook de Schotten den oorlog met de Nederlanden moede. Men trof eerst een Bestand, in Oogstmaand. De Ridder Thomas Erstin werdt, in 't najaar, door Jakob Hamilton, Graaf van Aran, in Schotland, Hertog van Châteleraud, in Frankryk, en Voogd der jonge Koninginne, Maria, met bewilliging van 't Parlement, herwaards afgevaardigd, om over eene Vrede te handelen. De Landvoogdes benoemde, ten zelfden einde, van haare zyde, Lodewyk van Vlaanderen, Heere van Praat, voor deezen Stadhouder van Holland, Joan van S. Maurits, Heer van Montbarry, President in den Raad van Staate, en Viglius van Zuichem, | |
[pagina 357]
| |
President in den geheimen Raad. 't Verbond van Vrede werdt, den vyftienden van Wintermaand, te Binch in Henegouwen, geslooten. 't Verbond van 't jaar 1448, tusschen Hertog Filips van Bourgondie en Koning Jakob den II. gemaakt, en andere vroeger en laater Overeenkomsten werden ten grondslag van dit gelegd. De schade, welke men elkanderen hadt aangedaan, werdt, wederzyds, vereffend gerekend, en de vrye onderlinge handel hersteld. Voorts beloofde men elkanderen onbepaalde hulp, in geval de eene of de andere party vyandlyk werdt aangetast. De Zeeschuimeryen zouden, van wederzyde, geweerd, en de schade, die, door dezelve, geduurende het Bestand van Oogstmaand laatstleeden, veroorzaakt was, vergoed worden. De Koning van Frankryk, de Roomsch-Koning en de Stenden des Duitschen Ryks, de Koning van Engeland en de Koning van Deenemarke en Noorwegen werden, van wederzyde, in dit verbond, begreepen. Het werdt, op den eersten van Grasmaand des volgenden jaars, te Augsburg, door den Keizer, bekragtigdGa naar voetnoot(b). |
|