Vaderlandsche historie. Deel 5
(1751)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 344]
| |
vangelyk met zig door de Nederlanden herom voerdeGa naar voetnoot(s), deedt hem besluiten, om, ook hier te lande, strenger middelen, tegen de Hervormers, te gebruiken, dan de aart der Ingezetenen en de zagtheid der Wethouderen, tot hiertoe, hadden willen gedoogen. Sommigen meenen zelfsGa naar voetnoot(t), dat de Keizer de Nederlanden, met geen ander oogmerk, onlangs, meer of min, afgescheiden hadt van 't Keizerryk, dan op dat hy den Landzaaten dezelfde vryheid van Godsdienst niet zou behoeven toe te staan, welken hy den Ingezetenen van Duitschland, van tyd tot tyd, vergunnen moest: en op dat hy, in de Nederlanden, eene vervolging om 't Geloof zou konnen invoeren, tegen welke de Landzaaten zig niet zouden konnen beschermen, na dat hun de weg afgesneeden was, om hunne toevlugt, gelyk eertyds, te neemen tot het Kamergerigt te SpiersGa naar voetnoot(1). Doch wat hier van zyn moge, zeker is 't, dat de Keizer, omtrent deezen tyd, nieuwe en strenge Plakaaten tegen de Hervormden deedt uitgaan. In Slagtmaand des jaars 1549, beval hy, dat de Leen- | |
[pagina 345]
| |
goederen van veroordeelde Ketteren verbeurd verklaard zouden zyn, onaangezien alle Privilegien, regten en gewoontenGa naar voetnoot(u), volgens welken men, in veele Plaatsen, de verbeurdverklaaring der goederen van hun, die ter dood veroordeeld waren, met een kleine somme, meende te konnen afkoopen. De Koning van Portugal liet, omtrent deezen tyd, scherp onderzoek doen, in zyn Ryk, op zulken, die voorgaven van het Joodendom tot den Christelyken Godsdienst bekeerd te zyn, en die men egter voor heimelyke Jooden hieldt. Veelen verlieten hierop het Ryk, en kwamen herwaards. Doch deezen werdt, onder den naam van nieuwe Christenen, het verblyf in de Nederlanden, by herhaalde Plakaaten, ten strengsten, verboodenGa naar voetnoot(v). Van deGa naar margenoot+ Inquisitie, die verdagte luiden, met pyn en banden, noodzaakte, hunne heimelyke gevoelens te openbaaren, hoorde men nu wederom meer, hier te lande, spreeken, dan eenigen tyd herwaardsGa naar voetnoot(w). Ruard Tapper van Enkhuizen bekleedde thans het Ampt van Opper-Inquisiteur der Nederlanden, en werdt, by Brieven van Paus Paulus den III, aangezet, om zig wel van zyn Ampt te kwytenGa naar voetnoot(x). 't Bleef hier niet by. De Keizer zelf liet, inGa naar margenoot+ Grasmaand des jaars 1550, in Holland, en elders in de Nederlanden, een Plakaat uitgaan, by welk ‘alle Officieren last kreegen, den Inquisiteuren behulpzaam te zyn, om alle | |
[pagina 346]
| |
verdagte Persoonen te doen aanbrengen. Ook werdt den aanbrenger de helft van de goederen der veroordeelden beloofd: en die eeneGa naar margenoot* ongeoorlofde vergadering aanbragt, zou ook de helft van de goederen der veroordeelde vergaderden genieten, mids hy zelf niet in de vergadering geweest ware, of anders bewyzen kon, Katholyk te zyn.’ De Inquisiteurs kreegen byzonder bevel van den Keizer, om de hand te houden aan de uitvoering van dit PlakaatGa naar voetnoot(y). Terstond hierop, ontstak het vuur der vervolging wederom feller dan te vooren in de Nederlanden, verteerende, onder anderen, verscheiden' weerlooze Doopsgezinden, van welken 'er, dit jaar, een te Amsterdam, en vier te Leiden werden ter dood gebragtGa naar voetnoot(z). Doch te Antwerpen hadt men geweigerd, 't PlakaatGa naar margenoot+ op de Inquisitie af te kondigen. Men vreesde voor 't verloop des Koophandels, die hier thans zo zeer bloeide, dat men, in egte Aantekeningen van deezen tyd, nogtans, zo ik agte, met eenige vergrooting, gemeld vindt, dat deeze Stad alle de Koopmanschap van de Landen hadtGa naar voetnoot(a). Ook hadt het eerste gerugt, dat 'er zulk een Plakaat stondt uit te komen, reeds te wege gebragt, dat veele voornaame Antwerpsche Koopluiden gereedschap maakten, om de Stad te verlaaten. Alle handel was 'er gestremd. Men kogt noch verkogt, ontboodt noch verzondt: de huizen sloegen af, de handwerken stonden stil, 't | |
[pagina 347]
| |
geld raakte den gemeenen man uit de handenGa naar voetnoot(b). Jakob Masius, Pensionaris der Stad, mat deeze zwaarigheden ten breedste uit. Men riep ‘dat 'er eene nieuwe en Spaansche Inquisitie ingevoerd werdt, van welke men, hier te lande, nog nimmer gehoord hadt. Het Plakaat diende ook, zeide men, om vreemde Koopluiden, die veeltyds kwamen uit Plaatsen, van Ketterye verdagt of besmet, te beletten, hier te lande, te komen handelen; alzo het vorderde, dat zy hier niet vertoeven mogten, zonder bewys mede te brengen van hunnen voorigen wandel.’ Doch de voorstandersGa naar margenoot+ des Plakaats zeiden hier tegen ‘dat men het volk ten onregte, door den naam van Inquisitie, de zaak zogt haatelyk te maaken; dat het Plakaat geene andere Inquisitie vorderde, dan die, op de beschreeven' Kerkelyke Regten, gegrond, en hier te lande voorheen reeds in gebruik geweest was; dat eenige Herdoopers en Sakramentarissen, die zig, in Holland, hadden nedergezet, gelegenheid tot het Plakaat hadden gegeven; doch dat het oogmerk niet was, den handel te belemmeren, noch te onderzoeken, welken Godsdienst zy beleeden, die, van buiten, op de vrye markten kwamen; dat immers niet onredelyk kon gekeurd worden, dat men hen zogt te kennen, die onder ons wilden komen woonen; en dat, zo men elk vryheid gave, om hier zulk een' Godsdienst te beleeven, als hy goed- | |
[pagina 348]
| |
vondt, de Kettery, in Nederland, niet uitgerooid, maar veeleer voortgeplant worden zouGa naar voetnoot(c).’ Ga naar margenoot+ De President Viglius, die, naar 't schynt, dit Plakaat ontworpen hadt, haalde zig, hiermede, den haat der menigte op den hals. Doch hy betuigt, in zyne Brieven ‘dat het strengst, welk 'er in gevonden werdt, aan 's Keizers Biegtvader en eenige anderen, en aan den Keizer zelven, moest worden toegeschreeven; dat hy 'er veele dingen in verzagt hadt, en 'er nog meer in zou verzagt hebben, zo hy 't den Keizer hadt konnen beduiden: dat strenge middelen hem altoos hadden tegengestaan; doch dat 'er nu dingen in 't Plakaat werden afgekeurd, die, al voor twintig jaaren, in 's Keizers Plakaaten, gestaan hadden; dat hy van gevoelen geweest was, dat men de straf tegen de Ketters behoorde te maatigen, en merkelyk onderscheid tusschen dezelven te maaken; doch dat anderen hadden doorgedreeven, dat men de luiden, door de strengheid der straffe, van de Ketterye moest afschrikken, zig, om dit den Keizer te doen goedkeuren, voornaamlyk beroepende, op den inhoud der voorige Plakaaten; dat zyne Majesteit zig, door deeze reden, hadt laaten overhaalen; alzo Vorsten, bezwaarlyk, af te brengen zyn van 't gene zy eens hebben goedgekeurd; dat hy, eindelyk, gewenscht hadt, dat zyne Majesteit het Plakaat den Nederlandschen Raaden, eer | |
[pagina 349]
| |
het werdt uitgegeven, hadt laaten onderzoeken; doch nademaal hem zulks niet behaagd hadt, oordeelde hy 't zynen en zyner Amptgenooten pligt te zyn, zorg te draagen, dat het Plakaat, met gemaatigdheid, ter uitvoeringe gelegd werdtGa naar voetnoot(d). De Landvoogdes, die zig, in Hooimaand,Ga naar margenoot+ in Kleefsland, met de jagt, verlustigde, kreeg aldaar, uit Brieven van den Heere van Praat, kennis van de klagten der AntwerpenaarenGa naar voetnoot(e). Zy was volkomen in 't begrip van Viglius, oordeelende, dat men 't Plakaat, in eenige deelen, behoorde te verzagten. Eerlang, om eene andere reden, naar Augsburg, alwaar de Keizer zig toen bevondt, vertrokken zynde, vertoonde zy hem het nadeel, welk dit Plakaat den Lande doen zou, zo nadruklyk, dat hy zig eindelyk beweegen liet, om het, door een ander, den vyfentwintigsten van Herfstmaand getekendGa naar voetnoot(f), ten opzigte der uitheemsche Koopluiden, een weinig te verzagten. Ook werden 'er de naamen van Inquisitie en Inquisiteurs, waaraan het volk zig zeer gestooten hadt, niet in gespeldGa naar voetnoot(g). In de plaats derzelven, las men dien van geestelyke Regters, waardoor nogtans dezelfde Persoonen gemeend werden. Voorts was het, in andere opzigten, zo scherp als het voorigeGa naar voetnoot(h). De geringe verzagtingen, die 'er in gemaakt waren, stilden egter 't gemor der me- | |
[pagina 350]
| |
nigte, voor eenen tydGa naar voetnoot(i), en bragten te wege, dat het Plakaat alomme werdt afgekondigd; zelfs te Antwerpen, doch onder openlyke aantuiging, dat de Stad met geene Inquisitie bezwaard, noch in eenige Privilegien of Vryheden verkort worden zouGa naar voetnoot(k). Na 't uitkomen van dit Plakaat, ging de vervolging om den Godsdienst, twee of drie jaaren agtereen, wederom zeer hevig voort. |
|