Vaderlandsche historie. Deel 5
(1751)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXIII.
| |
[pagina 337]
| |
land deedt, in de Latynsche taale, na dat dezelve hem, in 't Nederduitsch, voorgelezen was, luidde, van woord tot woord: Ick Philips, by der gratien Gods. Prince van Spaignen, van beyde Sicilien, van Jerusalem &c. Eerts-Hertoge van Oostenryck, Hertoge van Bourgoigne &c. Grave van Habsburg, Vlaenderen, Hollandt &c. beloove en sweere, dat ick, tot mynder aenkomste ende successie tot den Landen ende Graefschap van Hollandt, sal wesen een goedt ende rechtveerdigh Heere den zelven Graefschappe, en der Heerlykheyt van Westvrieslandt, ende dat ick alle der Edelen, Steden, Gemeenten ende Ondersaten, soo Geestelyck als Wereldlyck, ende 's Landts van Hollandts en Westvrieslandts Privilegien en Vryheden, by mynen Voorsaten, Graven en Gravinnen van Hollandt, hen verleent, en voorts heure gewoonte, herkomen, usantien en rechten, die sy nu generalycken ende in bysonder hebben en gebruycken, sal wel en getrouwelycken houden en doen onderhouden, en voorts doen alle het gene dat een goet ende gerecht Prince en Heere van rechts wegen te doene behoort. In Zeeland, zwoer de Prins te zullen onderhouden de Gewoonten en herkomen, welken aldaar, tot op het overlyden van Koning Filips, en voorts onder de Regeering van Keizer Karel, tot heden toe, in gebruik waren geweestGa naar voetnoot(e). De Edelen en zes groote Steden van Holland, deeden Filips den volgenden eed, na dat hy hun eerst gezwooren hadt: | |
[pagina 338]
| |
Wy Edelen en Gedeputeerden van de ses groote Steden van Hollandt ende West-Vrieslandt geloven,Ga naar margenoot+ en zweeren, dat wy, na d'aflyvigheys der Keyserlycke Majesteyt, onsen aldergenadigsten Heere (die God een langh saligh leven verleenen wille) U Doorlugtighste Prince en onse genadighste Heere, Philippus, Prince van Spaignen, van beyde Sicilien, van Jerusalem &c. Eerts-Hertoge van Oostenryck, Hertoge van Bourgondie &c. Grave van Habsburgh, Vlaenderen, Hollandt &c., als onsen gerechtigen gebooren Landsheere ende Prince, Grave van Hollandt ende Heere van Vrieslandt, Uwer Genaden Hoogheydt en de Graeffelykheyts Rechten getrouwelyck bewaren ende onderhouden sullen, alle Uwe Genade Dienaren ende Officieren, elck naer synen toebehoren, heuren dienst doende ende exercerende, obedieren ende assisteren, goedt, getrouwe ende gedienstigh wesen, tot beschermenisse van Uwer Genade Persoon en State, als wy van rechts ende redene wegen schuldigh zyn te wesen, en voorts alles doen, dat goede getrouwe Ondersaten der Graafschap van Hollandt ende Heerlykheydt van West-Vrieslandt schuldigh zyn te doene. De Prelaat, Edelen en Steden van Zeeland zwoeren, den Prins gehoorzaam te zullen zyn, ghelyck goede ende ghetrouwe ondersaten schuldich zyn ende behooren te doen, navolghende de Rechten ende Privilegien van den selven LandeGa naar voetnoot(g). De Acte van inhuldiging, door den Audiencier, met de Eeden vergeleeken, en, van | |
[pagina 339]
| |
woord tot woord, eensluidend bevonden zynde, werdt, sedert, door den Prinse getekend, en den Staaten ter hand gesteldGa naar voetnoot(h). MenGa naar margenoot+ ziet, met éénen opslag, hoe zeer deeze Eeden verschillen van die, welken, by de inhuldiging van Koning Filips en Keizer Karel, gedaan waren. Toen werden niet alle, nu alle de Privilegien, door den Landsheere, beëedigd. Nu werden ook de gewoonten en herkomen bezwooren, van welken toen niet gerept was. De Zeeuwen hadden zelfs de voorzigtigheid van den Prinse gehoorzaamheid te belooven, overeenkomstig met 's Lands Regten en Privilegien, die geene willekeurige overheersching gedoogden: en de Hollanders beloofden 's Prinsen Amptenaaren onderwerping en hulp, als zy zig van hunne Ampten, naar behooren, kweeten. Zelfs verdient het, in 't byzonder, onze opmerking, dat, daar de Keizer begeerd hadt, dat men zynen Zoon, niet alleen voor natuurlyken Prins, aan welken naam men, hier te lande, sedert veele jaaren, gewoon wasGa naar voetnoot(i), zou ontvangen; maar ook voor toekomenden Oversten Heer, met welke benaaming, de volstrekte Oppermagt werdt aangeduid; de Staaten deeze laatste benaaming, in de eeden, zorgvuldiglyk vermydden, den Prins van Spanje, alleenlyk, hunnen geregtigen gebooren Landsheer en Prins noemende. En men behoeft niet te denken, dat zulks, zonder opmerking, of onbedagtelyk, geschiedde. Uit verscheiden' egte stukken | |
[pagina 340]
| |
van deezen tydGa naar voetnoot(k), blykt, dat zy, die by 't Hof wel zogten te staan, den Keizer den titel van Souverain Seigneur en Oversten Heer gaven, terwyl zy, die meer op het voorstaan hunner vryheden dan op de gunst des Hofs gesteld waren, hem slegts hunnen natuurlyken Prins en Heer noemden. Zelfs vindt men, dat het geeven van deezen laatsten titel, in de plaats van den eersten, den Nederlanderen, ten Hove, somtyds, zeer kwalyk genomen isGa naar voetnoot(9). Uit al deezen handel, zag men dan, dat de Staaten, zo veel hun vermogen en de tyds gelegenheid toeliet, voor 's Lands Vryheid zorgden, terwyl de Keizer, van zynen kant, het oppergebied over de Nederlanden, in zyn Huis, zogt bestendig te maaken. Karel de V. deedt van deeze Inhuldiging aantekening houden, in den Grooten Raad te Mechelen, in den Raad van Brabant, en in de Rekenkamers van Ryssel, Brussel en den | |
[pagina 341]
| |
HaageGa naar voetnoot(l). In 't jaar 1551, beleende hy, als Keizer, zynen Zoon Filips, met de Erf-Nederlanden, by eene gulden Bulle, te Augsburg, op den zevenden van Lentemaand, gedagtekend; en deedt, sedert, dit Verly, door den Roomsch-Koning, Ferdinand, schriftelyk bevestigenGa naar voetnoot(m). |
|