Vaderlandsche historie. Deel 5
(1751)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 333]
| |
uit begeerte tot derzelver rust, vrede en welvaart, zynen Zoon, den Prins van Spanje, herwaards ontbooden hadt, om hem de Landen te leeren kennen, en op dat hy den Onderzaaten blyken van zyne liefde te hunwaards zou konnen geeven; dat hy, om deeze en andere merkelyke redenen, beslooten hadt, hem te doen ontvangen en hulden, voor toekomenden oversten Erfheer en Landvorst der Nederlanden; waarin hy begeerde, dat de Staaten, van hunnen kant, bewilligdenGa naar voetnoot(w).’ De Keizer voegde hier nog iets by, welk onze byzondere opmerking verdient. Hy verklaarde ‘vernomen te hebben, dat, in eenige Nederlanden, [hy zag, onder anderen, op het Stigt, en op een gedeelte van Holland] het regt vanGa naar margenoot* plaatsvulling in geen gebruik was, noch in den regten, noch in den zydlyn; schoon dit regt, in de meeste Nederlanden, waarlyk plaats hadt; dat hy, in aanmerking neemende, hoe veel 'er den Landzaaten aan gelegen ware, dat de Nederlanden samen verbonden bleeven, en door éénen Vorst geregeerd werden; met goedvinden en bewilliging der algemeene Staaten, beslooten hadt, zekere vastgestelde wet te maaken, volgens welke, het Regt van Plaatsvulling, beide in den zyd- en regten lyn, alomme in de Nederlanden stand grypen zou, met opzigt op de erfvolging inGa naar margenoot+ de Regeering deezer landen, blyvende de byzondere gewoonten der Landschappen eg- | |
[pagina 334]
| |
ter, met opzigt op de erfvolging der Leenmannen, Smalheeren en andere byzondere Persoonen, in haar geheel en onveranderd: in welke wet, hy begeerde dat de Staaten, insgelyks, wilden bewilligen’, gelyk zy, sedert, gedaan hebbenGa naar voetnoot(x). In Holland, merkten die van Delft en Leiden alleenlyk aan, dat men, vooraf, behoorde vast te stellen, hoe 't met de opvolging gaan zou, als eene Dogter ouder was dan een ZoonGa naar voetnoot(y). Doch 't blykt niet, dat hier omtrent iets bepaald zy. Het vaststellen van zulk eene wet, in de tegenwoordige tydsomstandigheden, verdient ondertusschen wel, dat wy 'er eenige aanmerkingen over maaken. Ga naar margenoot+ Karel de V. heeft 'er, ongetwyfeld, mede beoogd, de Regeering der Nederlanden, in zyn stamhuis erfelyk te maaken, en zynen naasten Bloedverwant, wie hy ook ware, hem te doen opvolgen. Filips, zyn Zoon, was, in 't jaar 1543, getrouwd met Maria, Dogter van Jan, Koning van Portugal, die hem, in Hooimaand des jaars 1555, eenen Zoon, Karel genaamd, ter weereld gebragt hadt, doch vier dagen na de verlossing overleeden wasGa naar voetnoot(z). De Keizer wilde, in de eerste plaats, den jongen Karel van de Regeering der Nederlanden verzekeren; in geval Filips, gelyk ligtelyk gebeuren kon, voor zynen Zoon en voor zynen Vader beide, overleedt. En indien 't gebeurde, dat Filips en | |
[pagina 335]
| |
de jonge Karel beide eer stierven dan de Keizer, schynt hy zyne Dogters, Maria en Joanna, of zyne Zuster, de Landvoogdes Maria, in de Regeering te hebben willen doen opvolgen, of iemant anders van zyne naaste maagschap, die, by zyn overlyden, in leeven zyn mogt. Doch om deeze zyne oogmerken te bereiken, stonden hem in den weg de gevoelens van sommigen, hier te lande, welken eertyds gedreeven hadden, dat eenige Landschappen ten minsten, niet door Vrouwen, geërfd konden worden. Allermeest egter was hy bedugt, dat zyne inzigten zouden geagt worden te stryden, met de aloude gewoonte eeniger Nederlanden, volgens welke, niemant, noch in den zydlyn noch in den regten, by plaatsvulling, erven kon. Hy vondt, derhalven, goed, deeze gewoonte, zo verze de Opvolging in de Regeering betrof, te niet te doen, en op dat zyn Kleinzoon, by 't vooroverlyden van Filips, deszelfs Vader, de Nederlanden van hem zou konnen erven, voor eerst, te doen verklaaren, dat, in de Opvolging tot de Nederlandsche Regeering, de Plaatsvulling stand grypen zou: en hier, ten anderen, by te doen voegen, dat de Nederlanden, ook langs den zydlyn, zouden konnen geërfd worden, op dat zyne Zuster en zyne andere zydmaagen, hem in de Regeering over de Nederlanden zouden konnen opvolgen. Kort hierna, verklaarde hy, ten opzigte van Gelder en Zutfen, rondelyk, dat de vrouwen in de Regeering over deeze Vorstendommen opvolgen mog- | |
[pagina 336]
| |
tenGa naar voetnoot(a). 't Welk zyn oogmerk, om ook de vrouwen uit zyn Huis, in tyd en wyle, tot zyne erfvolgsters in de Nederlanden bekwaam te maaken, klaar genoeg aanduidt. De Staaten, thans geen hert noch magt hebbende, om den Keizer tegen te staan, moesten zig deeze zyne schikking over de Opvolging laaten welgevallen. Hy vergunde hun, daarentegen, dat zy den eed, dien Filips, by zyne inhuldiging, deedt, zo uitvoerig en kragtig lieten stellen, als zy goedvonden. |
|