Vaderlandsche historie. Deel 5
(1751)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXVI.
| |
[pagina 297]
| |
en Zeeuwen, geschiedde, werdt zeer belemmerd, door de Schotsche KaapersGa naar voetnoot(a): waarom de Landvoogdes, in Zomermaand, terGa naar margenoot+ Dagvaart in den Haage, deedt voorslaan, dat men de tiende Buis, ten oorlog, behoorde toe te rusten, dezelve, tot goedmaakinge der kosten, deel geevende, in de voordeelen der visscherye. Doch de Steden en Plaatsen, zig met de Haringvangst geneerende, verwierpen deezen voorslag, beweerende, dat de Haringteelt, den visscheren niet slegts, maar 't gantsche Land voordeelig zynde, ook, op kosten van 't gemeene Land, behoorde beschermd te worden. Die van Vlaanderen en Zeeland, hierover, insgelyks, gehoord, oordeelden ook, dat de tiende Buis de Visschery niet genoeg zou konnen beschermen, alzo de Buizen, die eerst gevangen hadden, zig, volgens gewoonte, onder geleide van eenige gewapende Buizen, naar huis zouden haasten; waar door veroorzaakt worden zou, dat 'er te weinige gewapende Buizen, by het overig gedeelte der Vloote, zouden konnen blyven, om dezelve, tegen een Oorlogschip, te konnen beschermen. Holland zou gaarne, met Vlaanderen en Zeeland, over 't beveiligen der Haringvisscherye, hebben willen overeen komen. Doch dit gelukte niet. Men besloot dan, uit Holland alleen, agt Oorlogschepen in zee te brengen, en de kosten, die vyfenveertigduizend guldens beloopen zouden, grootendeels te vinden, uit een lastgeld, op de Visscherye. De Staaten zouden 'er, uit 's Lands | |
[pagina 298]
| |
Kasse, agtduizend guldens toe geeven, waar in egter Leiden en Gouda, als geen belang by de Haringvaart hebbende, maar vier en driehonderd guldens draagen wilden. Terwyl de Schepen gereed werden gemaakt, werdt de Haringvaart, tot aan Herfstmaand toe, by openbaaren Plakaate, verboodenGa naar voetnoot(b). Doch na 't eindigen der visscherye, in Wintermaand, bevondt men, dat eenige visschers, om 't Lastgeld uit te winnen, een gedeelte hunner vangst, in Engeland, verkogt hadden, zonder daarmede eerst in Holland gekomen te zyn. De Stadhouder klaagde hier over, ernstelyk, ter StaatsvergaderingeGa naar voetnoot(c). Doch men heeft dit bedrog, zelden, t'eenemaal,Ga naar margenoot+ konnen weeren. In 't voorbygaan, merken wy aan, dat de Ingezetenen van Amsterdam zig, ten deezen tyde, nog sterker dan sedert, met de versche Vischvangst in de Zuiderzee schynen geneerd te hebben; alzo zy, nevens andere Watersteden, in Slagtmaand deezes jaars, Oktroi kreegen, om hunne visscheryen te mogen gebruiken, mids zig bedienende van netten, die eene behoorlyke wydte hadden, en geen' versmoorden visch te lande brengendeGa naar voetnoot(d). |
|