Vaderlandsche historie. Deel 5
(1751)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXII.
| |
[pagina 273]
| |
geeven te hebben, op het Hertogdom Gelder en het Graafschap Zutfen. Voorts werdt het Regt van Aubaine, voor de Ingezetenen van Holland, Zeeland en de andere Nederlanden, in Frankryk, vernietigd verklaard.’ Doch de meesten deezer punten waren, ook in vroeger' tyd, bedongen. 't Voornaamste punt van dit Verdrag betrof het Huwelyk van Karel, Hertoge van Orleans, tweeden Zoon van François den I, met Maria, 's Keizers oudste Dogter, of met de tweede Dogter des Roomsch-Konings, ter keure van den Keizer, met de eerste van welken, hy de Nederlanden, en met de andere, het Hertogdom Milaan tot een' Bruidschat geeven zou. Voorts, waren de voornaamste Europische Mogendheden in deeze Vrede begreepen, zelfs de Koning van Zweeden, mids hy zig met den Keizer verstondt, en buiten benadeeling van het Regt der twee Dogteren van Christiaan den II, op de Zweedsche KroonGa naar voetnoot(t). De Keizer verklaarde zig, sedert, voor het Huwelyk van de Dogter des Roomsch-Konings met den Hertoge van OrleansGa naar voetnoot(u); doch het hadt geen' voortgang, alzo de Hertog, in den Herfst des volgenden jaars, overleedtGa naar voetnoot(v). De Vrede van Crespi was, in Oogstmaand te vooren, door de Staaten van Holland, op 's Keizers last, ondertekend en beëedigd. Haarlem en LeidenGa naar margenoot+ klaagden, kort hierna, dat de Staalen, wel- | |
[pagina 274]
| |
ken zy aan hunne Lakens sloegen, te Parys, nagemaakt, en aan slegter Lakens geslaagen werden. Den Stadhouder werdt verzogt, hierin, aan 't Fransche Hof, verandering te bevorderen. Doch ik heb niet konnen vinden, wat hy, in deeze zaak, verrigt hebbe. Ook verzogt men, sedert, dat de nagemaakte Lakens, die, te Antwerpen, in beslag genomen waren, openlyk verbrand mogten wordenGa naar voetnoot(w). Doch ik weet niet, of zulks geschied zy. Karel de V. begaf zig, na 't sluiten der Vrede, naar de Nederlanden, alwaar hy zig, tot in Grasmaand des volgenden jaars, ophieldt. Henrik de VIII, die zig, eer nog de Vrede getroffen was, van Boulogne meester gemaakt hadt, doch 't beleg van Montreuil, sedert, opbreeken moest; bleef met Frankryk in oorlog, tot in Zomermaand des jaars 1546, wanneer de vrede tusschen de twee Koningen, insgelyks, hersteld werdtGa naar voetnoot(x). Ga naar margenoot+ De Staaten der Nederlanden, in Wynmaand, te Brussel zynde beschreeven, deedt de Keizer, in persoon, aan ieder derzelven, eene Bede. Van Holland vorderde hy honderdduizend guldens, in louteren gelde. De Staaten, hierop, in den Haage, gedagvaard, toonden zig niet ongenegen ter bewilliging; doch zagen gaarne, vooraf, den honderdsten penning eerst afgedaan, welken zy hielden hun, tegen een Privilegie van Koning Filips, in den jaare 1495 gegevenGa naar voetnoot(y), te zyn opgelegd. | |
[pagina 275]
| |
Men drong hierop zeer ten Hove. De President van Schoore hieldt dit dringen voor 't werk meest van Amsterdam, welke Stad 'er ook, ter oorzaake van haaren Koophandel, het meeste belang by hadt. Eindelyk, verwierfGa naar margenoot+ men eene Acte van den Keizer, waarby verklaard werdt, dat de honderdste penning, na verloop van eenige maanden, zou worden afgeschaft: gelyk sedert ook gevolgd is. De Staaten bewilligden, terstond na 't bekomen van deeze Acte, in de volle honderdduizend guldensGa naar voetnoot(z). Midlerwyl, hadden zy geene kleine moeite,Ga naar margenoot+ om de lasten, met welken zy zig, sedert eenige jaaren, hadden moeten bezwaaren, te heffen. Behalven de groote Beden, in welken men hadt moeten bewilligen, beliep het oud agterwezen van Holland, ten deezen tyde, tweehonderdduizend min zestig guldens. De zes groote Steden waren, daarenboven, bezwaard met drieduizend zevenhonderd Karels guldens, jaarlyksche Renten. Ook hadt men, op de twee tienden, die traaglyk inkwamen, geld moeten opneemen, tot twintig ten honderd. De Staaten wendden, derhalven, alle hunne poogingen aan, om zig van deeze lasten, zo veel mogelyk ware, te ontheffen. Zy deeden den kleinen Steden, die den Impost niet getrouwelyk opbragten, met naame Oudewater en Woerden, scherpelyk aanzeggen, dat zy zig beter zouden hebben te kwyten. Zy lieten de Morgentalen der Landeryen, die | |
[pagina 276]
| |
niet onder de Schildtalen gebragt waren, naauwkeuriglyk opneemen, op dat zy dezelven ook in de gemeene lasten zouden konnen doen draagen, en bevondenze over de vyfenveertigduizend vyfhonderd morgen te beloopen. Zy stelden orde, om de buitendyksche Landen en andere onvryen, zo wel als zulken, die onder de Schildtalen behoorden, twee en een vierde stuivers van 't Morgen te doen betaalen. Doch zy ontmoetten, in dit alles, geduurig verscheiden' zwaarigheden. Verscheiden' kleine Steden en Dorpen weigerden den Impost op de Wynen en Bieren te voldoen. 't Land van Voorne en Putten hieldt zig ongehouden, tot de jongst ingewilligde Beden te draagen. De Graaven van Buuren en Egmond oordeelden, insgelyks, vry te moeten zyn, de eerste van alle belastingen, de andere, ten minsten, van de Tienden. De Stad Delft zelve gaf voor, ter oorzaake van den brand des jaars 1536, nog van de gemeene lasten te moeten verschoond blyven; hoewel de andere Leden oordeelden, dat zy thans, zo wel als iemant, tot het draagen derzelven, in staat was. De Dorpen van Haag-Ambagt en Amstelland, Rynsburg, de Ridders der Duitsche Orde, wegens hunne goederen in Holland, en verscheiden' anderen verzogten ook van 't Morgengeld of de Tienden verschoond te blyvenGa naar voetnoot(a): al het welke de invordering der gemeene middelen zeer | |
[pagina 277]
| |
moeilyk maakte, en de Staaten, dit gantsche jaar, de handen vol werks gaf. |
|