Vaderlandsche historie. Deel 5
(1751)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijIX.
| |
[pagina 262]
| |
overeen gekomen, om, by de eerste gelegenheid, te arbeiden aan een Verbond van Vriendschap en onderlinge bescherming. De Gemagtigden des Keizers en des Hertogs kwamen, ten deezen einde, te Brussel, byeen;Ga naar margenoot+ en op den tweeden van Louwmaand des jaars 1544, werdt het Verbond, door hen, getekend, en naderhand, door den Keizer, den Hertog, en de Staaten van Brabant, van Holland en van Gelderland, bekragtigd. Men beloofde, by het zelve, elkanderen alle mogelyke hulp, in geval de Nederlanden, ter eener, of de Heerlykheden des Hertogs van Gulik, ter anderer zyde, vyandlyk werden aangetast. Ook zou men geene verdragen sluiten, ten nadeele van elkanderenGa naar voetnoot(x). De Gemagtigden van 's Keizers zyde, die dit Verbond geslooten hadden, waren Lodewyk van Vlaanderen, Heer van Praat, Nikolaas Perenot, Heer van Granvelle, Lodewyk van Schoore, President van den geheimen Raad, en Viglius van Zuichem, Raadsheer in den geheimen en in den grooten Raad te Mechelen.Ga naar margenoot+ Twee derzelven, Granvelle en Viglius, werden, terstond hierna, nevens Jan van Naves, Vice-Kanselier, en Karel Boisot, gemagtigd, om, te Spiers, met Gemagtigden van Christiaan den III, Koning van Deenemarke, en van Jan Adolf en Fredrik, Hertogen van Sleeswyk Holstein, over een Verbond van Vrede, in onderhandeling te treeden. Eenige Hollandsche schepen waren, door de Deenen, genomen. De Zond was, hierop, twee | |
[pagina 263]
| |
jaaren agtereen, geslooten geweest, waarby de Hollandsche Koophandel niet weinig geleeden hadt. Zelfs was men, met reden, bedugt, voor eene groote duurte in de Graanen, die reeds merkelyk in prys gereezen warenGa naar voetnoot(y). De Lubekkers poogden, by deeze gelegenheid, hier te lande, te komen handelen. Doch dit zagen die van Amsterdam ongaarne; en zonden hunnen Pensionaris, Meester Floris van Hogaarden, naar Spiers: die den Keizer, uit naam der Staaten, verzogt, dat hy 't wilde beletten, en de vrye Vaart, voor de Hollanders, doen herstellen. Men tradt, in Grasmaand, in onderhandeling, en vondt de Deenen niet onhandelbaarGa naar voetnoot(z). Koning Christiaan trok zo veel voordeels niet, van zyne verbindtenissen met Frankryk, als hy zig beloofd hadt; en leedt veel nadeel in zyne tollen, door 't ontbeeren van de Koopvaart der Hollanderen en Zeeuwen. Hy neigde dan, insgelyks, tot Vrede. 't Verbond van Vrede en Vriendschap werdt, eindelyk, te Spiers getroffen, op den drie-entwintigsten van Bloeimaand. Christiaan de III. beloofde, by hetzelve, afstand te zullen doen van zyne verbindtenissen met Frankryk. En beide de Vorsten verbonden zig, elkanders vyanden geene hulp altoos te zullen bewyzen. De Amsterdammers werden, in alle de Privilegien, hun door de voorgaande Koningen van Deenemarke verleend, uitdrukkelyk bevestigd. Voorts was de Koning van Engeland in dit | |
[pagina 264]
| |
Verbond begreepen: ook de Koning van Zweeden, mids hy zig, binnen zes maanden, verklaarde. Door dit Verdrag, stondt de Keizer stilzwygens af van de ondersteuning van zynen Zwaager, den gevangen Koning, Christiaan den II, schoon hy, aan Christiaan den III, nog geenen hooger' titel toestondt dan dien van verkooren Koning in Deenemarke, en dus het regt zyns Zwaagers liet zo 't wasGa naar voetnoot(a). Karel de V. hadt dus, in den tyd van ruim een jaar, drie Verbonden weeten te sluiten, met Vorsten, die in de belangen van Frankryk geweest waren. En 't verdient zyne opmerking, dat de naauwe verbindtenis, die François de I. met de Turken gemaakt hadt, in allen drie de Verbonden, opgegeven wordt, als eene beweegreden voor Henrik den VIII, Christiaan den III, en Hertog Willem van Gulik, om Frankryks zyde te verlaaten. De Vrede met Deenemarke werdt, in ZomermaandGa naar voetnoot(b), tot overgroote blydschap der Ingezetenen, in Holland en in Zeeland, afgekondigdGa naar voetnoot(c). |
|